ECLI:NL:HR:1999:AA2893

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34555
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • W. Beukenhorst
  • A. Monné
  • M. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de waardering van een zeilschip als bron van inkomen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 24 juni 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 heeft bevestigd. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 47.576,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, wat leidde tot het cassatieberoep.

Belanghebbende had in oktober 1994 samen met haar partner een zeilschip gekocht voor f 76.250,-- en is in 1995 op het schip gaan wonen. In de jaren 1994 tot en met 1996 heeft zij aanzienlijke kosten voor onderhoud van het schip gemaakt, maar het Hof verwierp haar stelling dat het schip een bron van inkomen vormde. Het Hof oordeelde dat de economische huurwaarde van het schip niet de kosten, lasten en afschrijvingen zou overtreffen, en dat het schip daarom niet als bron van inkomen kon worden aangemerkt.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de motivering van het Hof verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld en dat de waardering van de bewijsmiddelen aan het Hof was voorbehouden. De Hoge Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep in cassatie. Dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 juni 1998 betreffende de haar voor het jaar 1995 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opge-legd naar een belastbaar inkomen van f 47.576,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Belanghebbende heeft in oktober 1994 samen met haar partner voor f 76.250,-- een zeilschip gekocht waarop zij in 1995 zijn gaan wonen. In de jaren 1994, 1995 en 1996 heeft belanghebbende respectievelijk f 8.325,--, f 38.948,-- en f 19.870,-- betaald aan kosten van achterstallig onderhoud. De economische huurwaarde van het schip beliep in die jaren respectievelijk nihil, f 6.300,-- en f 10.950,--. Per 28 mei 1997 is de waarde van het schip getaxeerd op f 365.000,--. Het Hof heeft de stelling van belanghebbende dat het schip voor haar een bron van inkomen vormt, verworpen.
3.2. De onderdelen I en III van het middel richten zich met motiveringsklachten tegen onderscheidenlijk de onderdelen 5.6 en 5.5 van ’s Hofs uitspraak. De klachten falen. Dat het Hof bij zijn beoordeling is uitgegaan van het in feite betaalde liggeld is niet onbegrijpelijk, nu belanghebbende niet heeft gesteld dat het schip metterdaad naar een andere ligplaats zal verhuizen. Het oordeel dat belanghebbende de door haar gestelde waardestijging niet heeft onderbouwd, berust op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen; het is ook niet onbegrijpelijk in het licht van de stukken van het geding.
3.3. Onderdeel II van het middel keert zich tegen onderdeel 5.4 van de bestreden uitspraak. Daarin heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat, aangezien naar zijn oordeel niet aannemelijk is dat de economische huurwaarde van het onderhavige voor bewoning gebruikte schip de kosten, lasten en afschrijvingen – renten en kosten van geldleningen buiten beschouwing gelaten – daarvan, zij het in de toekomst, zal overtreffen, het schip niet kan worden aangemerkt als een bron van inkomen, ook al ontstaat in een enkel jaar, zoals het Hof voor het jaar 1997 veronderstellenderwijs heeft aangenomen, een (gelet op ’s Hofs vaststelling: relatief gering) positief saldo. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, als van feitelijke aard en geen nadere motivering behoevende, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Het is in het licht van ’s Hofs onder 3.2 besproken en ’s Hofs overige, in cassatie niet bestreden, oordelen, ook niet onbegrijpelijk. Ook dit middelonderdeel faalt.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Beukenhorst, Monné en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle , en op die datum in het openbaar uitgesproken