ECLI:NL:HR:1999:AA2892

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34773
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Pos
  • W. Beukenhorst
  • M. Monné
  • A. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof inzake vermogensbelasting en niet-ontvankelijkheid in beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 1999 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 augustus 1998. Het Gerechtshof had het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Tweede Meervoudige Belastingkamer van dat Hof van 5 maart 1998 ongegrond verklaard. Deze beschikking verklaarde belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1996, omdat het beroepschrift niet duidelijk maakte wat de gronden voor het beroep waren. Belanghebbende heeft hiertegen verzet aangetekend, maar het Hof oordeelde dat de gronden niet voldoende waren onderbouwd.

In cassatie heeft belanghebbende een aantal klachten ingediend, waaronder het achterhouden van stukken door de belastingdienst en de onverbindendheid van wettelijke regels waarop de aanslag is gebaseerd. De Hoge Raad oordeelde dat de Voorzitter ten onrechte had geoordeeld dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep duidelijk maakte. De Hoge Raad concludeerde dat de gronden van het beroep wel degelijk kenbaar waren en dat het Hof het verzet tegen de beschikking van de Voorzitter gegrond had moeten verklaren. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is vastgesteld door vice-president A. Stoffer en de raadsheren J. Pos, W. Beukenhorst, M. Monné en A. Kop, en is in het openbaar uitgesproken op 22 september 1999.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 augustus 1998 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Tweede Meervoudige Belastingkamer van dat Hof van 5 maart 1998 betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1996.
1. Aanslag, beschikking en verzet
Bij beschikking van 5 maart 1998 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1996, met de overweging
dat uit het beroepschrift niet kan worden afgeleid wat de gronden zijn voor het beroep, en dat dit verzuim ook na daartoe geboden gelegenheid niet is hersteld.
Belanghebbende heeft tegen deze beschikking verzet gedaan bij het Hof.
Bij uitspraak van 31 augustus 1998 heeft het Hof het verzet van belanghebbende ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Belanghebbendes beroepschrift luidt als volgt:
"In het onderhavige zei in het bijzonder verwezen naar het achterhouden van stukken door de belastingdienst.
1e. eerdere uitspraak met terug betaling/verrekening is reeds in kracht van gewijsde.
De mondelinge toelichting;
2e. de stukken mijnerzijds op de mondelinge toelichting. en stukken nadere aangifte.
Samenvatting bezwaar:
3e. de andere samenvatting inzake verhuur.
Beoordeling bezwaar:
4e. mijn antwoorden op de brieven van de inpectie.
de afgedwongen nieuwe aangifte is achter gehouden.
Beslissing:
deze is ten onrechte genomen en kan derhalve niet in stand blijven:
a. de belastingdienst heeft vele stukken niet in haar beslissing meegenomen en verwerkt.
b. er is niet voldaan aan mijn verzoek, aan te tonen dat de onderhavige sanctiewet en regelgeving tijdig is goedgekeurd door de Europesche Unie.
Met eerbiedig verzoek tot vernietiging van de aanslagen en de uitspraak."
3.2. De Voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat uit dit beroepschrift niet kan worden afgeleid wat de gronden zijn van het beroep. Het beroepschrift laat immers geen andere uitleg toe dan dat belanghebbende daarin de klacht heeft aangevoerd dat de belastingdienst stukken heeft achtergehouden althans met de inhoud daarvan geen rekening heeft gehouden, alsmede een klacht inzake onverbindendheid van wettelijke regels waarop de aanslag steunt, een en ander uitmondend in de conclusie dat de aanslag en de uitspraak van de Inspecteur moeten worden vernietigd. Daarmede waren de gronden van het beroep - wat er zij van de inhoudelijke waarde daarvan - kenbaar. De Voorzitter heeft belanghebbende mitsdien ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Het Hof had derhalve het verzet tegen de beschikking van de Voorzitter gegrond moeten oordelen en ingevolge het bepaalde in artikel 18b, lid 3, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken de zaak alsnog in behandeling moeten nemen. Een geval als in het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1986, nr. 23948, BNB 1987/60, waarin duidelijk was dat het beroep uit anderen hoofde ongegrond was en dat nadere toelichting of aanvulling van de beroepsgronden daarin geen verandering zou kunnen brengen, zodat het hof na gegrondverklaring van het verzet met voorbijgaan aan evenvermeld artikel de zaak direct zonder verdere behandeling kon afdoen, doet zich te dezen niet voor. ‘s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verklaart het verzet gegrond,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,
- gelast dat door de Staatssecretaris Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--.
Dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Pos, Beukenhorst, Monné en Kop, in tegen-woordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.