ECLI:NL:HR:1999:AA2888

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34628
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Z. Zuurmond
  • A. Pos
  • J. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 3 juli 1998 werd gedaan. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994, die op 31 mei 1995 aan belanghebbende werd opgelegd. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de Inspecteur verklaarde hem niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van bezwaar. Dit bezwaar was gedateerd op 11 mei 1997 en werd op 14 mei 1997 door de Inspecteur ontvangen. Het Gerechtshof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur.

Belanghebbende ging in cassatie tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën diende een vertoogschrift in. Het Hof had vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar was verstreken voordat het bezwaarschrift was ontvangen. Het Hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht rechtvaardigden. Dit oordeel werd in cassatie niet bestreden en de Hoge Raad oordeelde dat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting had gegeven. Ook de opvatting van belanghebbende dat een latere uitleg van de Hoge Raad over de toepassing van het recht als een omstandigheid kon gelden, werd verworpen.

De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof feitelijk van aard was en niet onbegrijpelijk, waardoor er in cassatie geen grond was voor klachten. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Hof en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk werd het beroep in cassatie verworpen op 22 september 1999, vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter en de raadsheren Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juli 1998 betreffende de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1.Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is onder dagtekening 31 mei 1995 voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. In het tegen de aanslag gemaakt bezwaar, gedagtekend 11 mei 1997 en door de Inspecteur ontvangen op 14 mei 1997, heeft de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de daarvoor geldende termijn.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard en de uitspraak waarvan beroep heeft bevestigd.
2.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoog-schrift ingediend.
3.Beoordeling van de klachten
Het Hof heeft, na te hebben vastgesteld - in cassatie niet bestreden - dat de termijn waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt tegen de aanslag was verstreken voordat het bezwaarschrift werd ontvangen, geoordeeld dat omstandigheden die leiden tot toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht zijn gesteld noch zijn gebleken.
Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, ook niet voorzover het Hof daarbij belangheb-bendes opvatting heeft verworpen dat een door de Hoge Raad (in een procedure betreffende een andere belasting-plichtige) na afloop van de bezwaartermijn gegeven uitleg omtrent de toepassing van het recht die, zou zij belang-hebbende tijdig bekend zijn geweest, hem aanleiding had kunnen geven toen bezwaar te maken, niet als een omstandigheid kan gelden die leidt tot toepassing van voormeld artikel. Voor het overige is dit oordeel van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, zodat daarover in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd.
Daarvan uitgaande heeft het Hof terecht de bestreden uitspraak bevestigd. De klachten kunnen daarom niet tot cassatie leiden.
4.Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5.Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter en de raadsheren Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.