ECLI:NL:HR:1999:AA2886
Hoge Raad
- Cassatie
- De Moor
- Van Vliet
- Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie van Woningstichting A inzake teruggaaf van omzetbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de stichting Woningstichting A tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 september 1998. Het betreft een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 1995 tot en met 31 maart 1995, ter hoogte van ƒ 3.384.192. De Inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking van 15 april 1996 afgewezen. Na bezwaar tegen deze beschikking heeft de Inspecteur zijn beslissing gehandhaafd, waarna Woningstichting A in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur.
Woningstichting A heeft vervolgens cassatie ingesteld en daarbij twee middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft op 16 juli 1999 een vertoogschrift ingediend, maar dit werd te laat ingediend, waardoor het niet in behandeling werd genomen. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van Woningstichting A verworpen. Dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld door de raadsheer De Moor als voorzitter, samen met de raadsheren Van Vliet en Hammerstein, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.