ECLI:NL:HR:1999:AA2883
Hoge Raad
- Cassatie
- De Moor
- Van Vliet
- Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie van naheffingsaanslag omzetbelasting door Woningstichting A
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de stichting Woningstichting A tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 3 september 1998 werd gedaan. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 1995 tot en met 31 maart 1995, ter hoogte van ƒ 156.987,--. Na het indienen van bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna Woningstichting A in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep van Woningstichting A.
Tijdens de cassatieprocedure heeft de Staatssecretaris van Financiën op 16 juli 1999 een vertoogschrift ingediend, maar dit werd te laat ingediend, waardoor het niet in behandeling werd genomen. De Hoge Raad heeft vervolgens de middelen van cassatie beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten, oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van Woningstichting A verworpen, en dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld door de raadsheer De Moor als voorzitter, samen met de raadsheren Van Vliet en Hammerstein, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.