ECLI:NL:HR:1999:AA2867

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34817
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Pos
  • A. Beukenhorst
  • J. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 11 september 1998, betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie onderzocht. De Griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 29 januari 1999 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, zoals voorgeschreven in artikel 5, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Belanghebbende heeft echter nagelaten het verschuldigde bedrag binnen de gestelde termijn van acht weken te betalen. Hierdoor is het beroep in cassatie niet ontvankelijk verklaard op basis van artikel 5, lid 5, van dezelfde wet.

Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De Hoge Raad heeft uiteindelijk beslist dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn beroep in cassatie. Dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld door de raadsheer Pos als voorzitter, en de raadsheren Beukenhorst en Monné, in aanwezigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 11 september 1998 betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1993 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
De Griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 29 januari 1999, waarvan een ontvangstbevestiging is binnengekomen, gewezen op de verschuldigdheid van het ingevolge artikel 5, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken geheven griffierecht en heeft hem in de gelegenheid gesteld het te dezen verschuldigde bedrag te betalen binnen de in lid 5 van artikel 5 voorziene termijn van acht weken.
Belanghebbende is evenwel in gebreke gebleven het verschuldigde bedrag te betalen.
Het beroep is mitsdien ingevolge artikel 5, lid 5, niet ontvankelijk.
2. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwe-zig voor een veroorde-ling in de proces-kosten als bedoeld in arti-kel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belas-tingzaken.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep in cassatie.
Dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld door de raadsheer Pos als voorzit-ter, en de raads-heren Beukenhorst en Monné, in tegen-woordig-heid van de waar-ne-mend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.