ECLI:NL:HR:1999:AA2863

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34780
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • De Moor
  • Van Vliet
  • Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van A N.V. tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de naamloze vennootschap A N.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 3 september 1998, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd op 25 februari 1992, betrof het tijdvak van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1989 en bedroeg ƒ 436.155,--. A N.V. heeft op 10 april 1996 bezwaar aangetekend tegen deze aanslag, maar de Inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

A N.V. ging in beroep tegen deze uitspraak bij het Gerechtshof, dat de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaarde voor zover het een verzoek om revisie of herziening betrof. Het Hof verklaarde het beroep voor het overige ongegrond. Hierop heeft A N.V. cassatie ingesteld en verschillende klachten ingediend. De Staatssecretaris van Financiën diende op 16 juli 1999 een vertoogschrift in, maar dit werd te laat ingediend, waardoor het niet in behandeling werd genomen.

De Hoge Raad heeft de klachten van A N.V. beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie was er geen noodzaak voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van A N.V. verworpen, en dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld door de raadsheer De Moor als voorzitter, samen met de raadsheren Van Vliet en Lourens, en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de naamloze vennootschap A N.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 september 1998 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 31 december 1989 met dagtekening 25 februari 1992 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 436.155,--, zonder verhoging. Belanghebbende heeft op 10 april 1996 tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend. De Inspecteur heeft bij zijn uitspraak op bezwaar belanghebbende wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat belanghebbende niet-ontvankelijk in haar beroep heeft verklaard voor zover het een verzoek om revisie of herziening betreft en het beroep voor het overige ongegrond heeft verklaard.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Op 16 juli 1999 is een vertoogschrift ingekomen van de Staatssecretaris van Financiën. Dit stuk is zozeer te laat ingediend dat erop geen acht wordt geslagen.
3. Beoordeling van de klachten
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld door de raadsheer De Moor als voorzitter en de raadsheren Van Vliet en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.