ECLI:NL:HR:1999:AA2831

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33307
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van Brunschot
  • J. van Vliet
  • W. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 20 maart 1997 werd gedaan. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989, opgelegd aan belanghebbende, die twee restaurants exploiteert. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van f 24.458,--. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag tot f 3.882,--.

De Staatssecretaris heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij hij een middel van cassatie heeft voorgesteld. Belanghebbende heeft het cassatieberoep bestreden. In cassatie is vastgesteld dat de Inspecteur in 1993 een boekenonderzoek heeft ingesteld over de jaren 1988 tot en met 1991, waarbij correcties zijn aangebracht op de aangegeven winstbedragen. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat het belastbaar inkomen van belanghebbende hoger moest worden vastgesteld dan het aangegeven bedrag. Dit oordeel was gebaseerd op de uitkomsten van het boekenonderzoek, die volgens het Hof niet zonder meer de opvatting van de Inspecteur rechtvaardigden dat de administratie van belanghebbende geen basis kon zijn voor het vaststellen van de winst.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende gemotiveerd heeft beoordeeld of de administratie van belanghebbende kan dienen als grondslag voor de bepaling van haar winst. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing in meervoudige kamer. Dit arrest is op 10 februari 1999 vastgesteld en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 maart 1997 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1989 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 24.458,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 3.882,--.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ´s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgesteld.
Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
Naar aanleiding van een in 1993 over de jaren 1988 tot en met 1991 bij belanghebbende - exploitante van twee restaurants met één administratie - ingesteld boekenonderzoek, heeft de Inspecteur op de voor die jaren aangegeven winstbedragen correcties aangebracht.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur - tegenover de bestrijding door belanghebbende - niet aannemelijk heeft gemaakt dat, laat staan hoeveel, haar belastbaar inkomen hoger moet worden vastgesteld dan het aangegeven bedrag.
Aan dit oordeel heeft het Hof ten grondslag gelegd dat de uitkomsten van het boekenonderzoek niet zonder meer de opvatting van de Inspecteur rechtvaardigen dat belanghebbendes administratie geen basis kan zijn voor het vaststellen van de winst en de daarover verschuldigde belasting.
3.3. Gelet op de omstandigheid dat de Inspecteur voor het Hof gemotiveerd heeft gesteld dat niet alle inkopen en loonuitgaven in belanghebbendes administratie zijn verantwoord en dat het brutowinstpercentage en het nettoprivé-cijfer onverklaarbaar laag zijn, en in aanmerking genomen dat de juistheid van deze stellingen van belang is voor de beantwoording van de vraag of de administratie van belanghebbende kan dienen als grondslag voor de bepaling van haar winst over het onderhavige jaar, kon het Hof niet volstaan met het oordeel dat de uitkomsten van het boekenonderzoek niet zonder meer de opvatting van de Inspecteur rechtvaardigen dat belanghebbendes administratie geen basis kan zijn voor het vaststellen van de winst en de daarover verschuldigde belasting, doch diende het Hof in zijn uitspraak blijk te geven van een afzonderlijke beoordeling van genoemde stellingen.
3.4. Het middel, dat zich tegen het hiervóór in 3.2 vermelde oordeel richt met het betoog dat dit oordeel onvoldoende is gemotiveerd, slaagt. ´s Hofs uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven. Verwijzing dient te volgen voor een behandeling van de zaak in volle omvang.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te ´s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 10 februari 1999 vastgesteld door de raadsheer Van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren Van Vliet en Hammerstein, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Door de Griffier van de Hoge Raad wordt aan de Staatssecretaris van Financiën terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--.