ECLI:NL:HR:1999:AA2820
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van Brunschot
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over investeringsaftrek bij gebroken boekjaar in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 juli 1998, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van f 108.121,--, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur was gehandhaafd. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarna belanghebbende in cassatie ging.
De Hoge Raad beoordeelt in deze zaak de toepassing van de investeringsaftrek in het kader van een gebroken boekjaar. Belanghebbende exploiteert samen met zijn moeder een akkerbouwbedrijf, waarbij de winst wordt bepaald over een boekjaar dat loopt van 1 mei tot en met 30 april. In het boekjaar 1995/1996 heeft belanghebbende investeringen gedaan in bedrijfsmiddelen, waarvan een deel in 1995 en een deel in 1996. De Inspecteur heeft de investeringsaftrek vastgesteld op basis van de percentages die golden in de jaren waarin de investeringen zijn gedaan.
Het Hof oordeelde dat voor de investeringen die plaatsvonden in de periode mei tot en met december 1995, het percentage van het kalenderjaar 1995 moest worden toegepast, omdat de verhoogde percentages van 1996 nog niet van kracht waren. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat de regels voor de investeringsaftrek worden beheerst door de wetgeving die gold ten tijde van de investering. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten.
Dit arrest is op 9 juli 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.