gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 juni 1997 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomsten- belasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 61.031,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 44.026,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Van den Berge heeft op 12 maart 1999 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft in 1991 een koop/aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot een woning en een daarbij behorende garage. Bij beschikking van 26 augustus 1992 besloot de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan belanghebbende niet de verzochte subsidie, een zogenoemde Rijksbijdrage premie A, te verstrekken, omdat de aannemer het aangaan van de koop/aannemingsovereenkomst afhankelijk had gesteld van het tegen meerprijs afnemen van de garage. Een dergelijke koppelverkoop staat aan toekenning van de subsidie in de weg. Nadat belanghebbende de aannemer en de bij de verkoop betrokken makelaar, die bij hem de stellige verwachting hadden gewekt dat hij voor de subsidie in aanmerking zou komen, wegens wanprestatie had aangesproken, is tussen hen een schikking getroffen, op basis waarvan aan belanghebbende in 1994 een schadevergoeding van f 16.883,-- is betaald. 3.2. In cassatie is, evenals voor het Hof, in geschil of de schadevergoeding van f 16.883,-- door de Inspecteur terecht op de voet van artikel 31, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) is aangemerkt als te zijn genoten ter vervanging van een door belanghebbende gederfde premie A. 3.3. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord op grond van zijn oordeel dat de betaling van de vergoeding rechtstreeks voortvloeit uit de schikking die de betrokken partijen in verband met belanghebbendes, kennelijk gerechtvaardigde, vordering uit wanprestatie hebben getroffen en dat daarom de vergoeding een juridisch ander karakter heeft dan de subsidie. Tevens heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende nimmer een recht op subsidie heeft gehad, laat staan dat kan worden gezegd dat hij ooit enig recht terzake heeft opgegeven. Het middel bestrijdt deze oordelen met het betoog dat een schadevergoeding als deze strekt tot vergoeding van gederfde of te derven inkomsten die bij een normale gang van zaken, dat wil zeggen als de wanprestatie zich niet zou hebben voorgedaan, aan belanghebbende zouden zijn toegekomen en dan belast zouden zijn geweest. 3.4. Blijkens 's Hofs - in cassatie niet bestreden - vaststelling staat de tussen de aannemer en belanghebbende tot stand gekomen koppelverkoop van de woning en de garage aan toekenning van de subsidie in de weg. Belanghebbende heeft derhalve van meet af aan geen aanspraak op de premie A gehad, noch zou hij deze, indien hij door de aannemer en de makelaar juist zou zijn geïnformeerd, in redelijkheid hebben kunnen verwachten. De gestelde wanprestatie van de aannemer en de makelaar jegens belanghebbende bestond hierin dat zij hebben meegewerkt aan een transactie die ertoe heeft geleid dat aan belanghebbende een woning is geleverd die niet aan de overeenkomst beantwoordde, doordat, anders dan belanghebbende op grond van de van de aannemer en de makelaar verkregen informatie mocht verwachten, de mogelijkheid ontbrak voor deze woning de premie A te verkrijgen. Anders dan het middel veronderstelt, betrof de schikking en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding dan ook niet de periodieke uitkeringen waarop belanghebbende bij een normale gang van zaken recht zou hebben gekregen (die mogelijkheid was immers ten tijde van het sluiten van de koop/aannemings overeenkomst met belanghebbende reeds uitgesloten), maar de rechten die belanghebbende in verband met de hiervoor omschreven wanprestatie van de aannemer en de makelaar jegens dezen had. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 30 juni 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een recht geheven van f 340,--.