ECLI:NL:HR:1999:AA2795

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 juni 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34414
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. van Brunschot
  • W. Hammerstein
  • M. van Amersfoort
  • J. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijslast bij aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 maart 1998, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De aanslag was oorspronkelijk opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 595.235, maar na bezwaar van belanghebbende werd deze door de Inspecteur gehandhaafd. Het Gerechtshof heeft de aanslag vervolgens verminderd tot een belastbaar inkomen van f 573.645. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen van cassatie en komt tot de conclusie dat het Gerechtshof terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet heeft bewezen dat de grond tot het verplichte privévermogen behoorde. De Hoge Raad stelt vast dat de bewijslast, zoals bepaald in artikel 29, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, niet kan worden voldaan door enkel schriftelijk bewijs aan te bieden ter zitting van het Hof. De middelen die een andere opvatting aanvoeren, falen.

Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat de overige middelen van cassatie niet tot een andere uitkomst kunnen leiden. De Hoge Raad acht het niet nodig om deze middelen verder te motiveren, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad besluit dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep in cassatie.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 maart 1998 betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 595.235,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat de aanslag heeft verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 573.645,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. In 's Hofs uitspraak ligt besloten het juiste oordeel dat een belastingplichtige niet alsnog aan de ingevolge het bepaalde in artikel 29, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op hem rustende bewijslast kan voldoen door ter zitting van het Hof aan te bieden om van het in het onderhavige geval van belang zijnde element van het door hem berekende belastbare inkomen schriftelijk bewijs te leveren. Voorzover de middelen van een andere opvatting uitgaan, falen zij.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet heeft bewezen dat de grond tot het verplichte privévermogen behoorde. Dit oordeel kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden, omdat het berust op de aan het Hof voorbehouden keuze en waardering van de bewijsmiddelen en geen nadere motivering behoefde.
3.3. Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 30 juni 1999 vastgesteld door de vice- president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Hammerstein, Van Amersfoort en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.