ECLI:NL:HR:1999:AA2795
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A. van Brunschot
- W. Hammerstein
- M. van Amersfoort
- J. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijslast bij aanslag inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 maart 1998, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De aanslag was oorspronkelijk opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 595.235, maar na bezwaar van belanghebbende werd deze door de Inspecteur gehandhaafd. Het Gerechtshof heeft de aanslag vervolgens verminderd tot een belastbaar inkomen van f 573.645. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld.
De Hoge Raad beoordeelt de middelen van cassatie en komt tot de conclusie dat het Gerechtshof terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet heeft bewezen dat de grond tot het verplichte privévermogen behoorde. De Hoge Raad stelt vast dat de bewijslast, zoals bepaald in artikel 29, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, niet kan worden voldaan door enkel schriftelijk bewijs aan te bieden ter zitting van het Hof. De middelen die een andere opvatting aanvoeren, falen.
Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat de overige middelen van cassatie niet tot een andere uitkomst kunnen leiden. De Hoge Raad acht het niet nodig om deze middelen verder te motiveren, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad besluit dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep in cassatie.