gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 maart 1996 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 80.349,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 45.349,--, geheel belast op de voet van de tabel van artikel 53a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend. De Advocaat-Generaal Van den Berge heeft op 12 maart 1999 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft in 1986 een woonhuis gekocht van twee verkopers, die zich daarbij verplichtten aan belanghebbende een zogenoemde premie A woning te leveren. Ten tijde van de aankoop door belanghebbende was de woning reeds een jaar oud en waren de "stichtingskosten" van de woning door bijberekening van "rente" gestegen tot boven de grens voor toekenning van een premie A. Aan belanghebbende is in 1989 een premie B toegekend. De schade die belanghebbende heeft geleden doordat hij in aanmerking kwam voor een premie B in plaats van een premie A bedraagt minimaal f 51.639,--. Nadat belanghebbende de verkopers uit hoofde van wanprestatie had aangesproken, hebben dezen ingevolge een getroffen schikking in 1992 aan belanghebbende een schadevergoeding van f 35.000,-- betaald. 3.2. In cassatie is, evenals voor het Hof, in geschil of de schadevergoeding van f 35.000,-- door de Inspecteur terecht op de voet van artikel 31, lid 1, van de Wet is aangemerkt als te zijn genoten ter vervanging van een door belanghebbende gederfde premie A. 3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat, nu de verkopers de schadevergoeding aan belanghebbende hebben betaald op grond van een schikking betreffende een vordering uit wanprestatie aan de kant van de verkopers, de schadevergoeding haar grond vindt in de wanprestatie van de verkopers. Het Hof heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat de schadevergoeding, ook al bestond de schade uit het door belanghebbende gederfde verschil tussen de premie A en de premie B, niet kan worden aangemerkt als te zijn genoten ter vervanging van een door belanghebbende gederfde premie A. Het middel bestrijdt dit oordeel met het betoog dat een schadevergoeding als deze strekt tot vergoeding van gederfde of te derven inkomsten die bij een normale gang van zaken, dat wil zeggen als de wanprestatie zich niet zou hebben voorgedaan, aan belanghebbende zouden zijn toegekomen en dan belast zouden zijn geweest. 3.4. Blijkens 's Hofs - in cassatie niet bestreden - vaststelling waren de "stichtingskosten" van de woning op het moment dat belanghebbende deze kocht reeds gestegen tot boven de grens voor toekenning van een premie A. Belanghebbende heeft derhalve van meet af aan geen aanspraak op de premie A gehad, noch zou hij deze, indien hij door de verkopers juist zou zijn geïnformeerd, in redelijkheid hebben kunnen verwachten. De gestelde wanprestatie van de verkopers jegens belanghebbende bestond hierin dat zij aan belanghebbende een woning hebben geleverd die niet aan de overeenkomst beantwoordde, doordat, anders dan belanghebbende op grond van de van de verkopers verkregen informatie mocht verwachten, de mogelijkheid ontbrak voor deze woning de premie A te verkrijgen. Anders dan het middel veronderstelt, betrof de schikking en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding dan ook niet de periodieke uitkeringen waarop belanghebbende bij een normale gang van zaken recht zou hebben gekregen (die mogelijkheid was immers, ook al was door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een voorlopige toelatingsbeschikking gegeven, ten tijde van de aankoop door belanghebbende reeds uitgesloten), maar de rechten die belanghebbende in verband met de hiervoor omschreven wanprestatie van de verkopers jegens dezen had. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de proceskosten.
5. Beslissing De Hoge Raad - verwerpt het beroep, - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 30 juni 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een recht geheven van f 340,--.