ECLI:NL:HR:1999:AA2767

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32606
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • A. Pos
  • C. Beukenhorst
  • M. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de belastingaanslag en aandelenverkoop van belanghebbende

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 augustus 1996, betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 1.299.157,--. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de aanslag verminderd, maar belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende en zijn broers en zusters sinds juli 1985 aandelen hielden in Administratiekantoor A BV en B BV. In 1988 heeft belanghebbende aandelen gekocht van een broer en zijn overige broers en zusters verkochten hun aandelen aan C Beheer BV, waarin belanghebbende alle aandelen hield. Het Hof oordeelde dat het voordeel van de verkoop van de aandelen door belanghebbende belast moest worden tegen het bijzondere tarief van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

De Hoge Raad heeft het middel van belanghebbende gegrond verklaard. Het Hof had niet voldoende gemotiveerd of de stelling van belanghebbende dat een aandelenruil niet tot de mogelijkheden behoorde, was betrokken in zijn oordeel. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een hernieuwd onderzoek.

De Staatssecretaris van Financiën is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, en de Hoge Raad heeft bepaald dat de Staatssecretaris het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. Dit arrest is op 26 mei 1999 vastgesteld en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uit spraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 augustus 1996 betreffende de hem voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 1.299.157,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f 1.299.157,--, waarvan, met behoud van de overige elementen, f 777.330,-- belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 1, letter d, juncto lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1988, hierna: de Wet) en f 112.500,-- naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 1, letter h, juncto lid 4, van de Wet. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Sedert juli 1985 hielden belanghebbende en zijn negen broers en zusters ieder een pakket aandelen, bestaande uit 17 aandelen ad f 10,-- nominaal in Administratiekantoor A BV en 45 certificaten van aandelen ad f 500,-- nominaal in B BV (hierna: B). Op 18 mei 1988 kocht belanghebbende in privé het pakket aandelen van een van zijn broers. Op 30 november 1988 verkochten de andere broers en zusters hun pakketten aandelen aan de op 20 september 1988 opgerichte vennootschap C Beheer BV (hierna: Beheer), waarin belanghebbende alle aandelen hield. Belanghebbende heeft, eveneens op 30 november 1988, zijn aandelen verkocht en overgedragen aan Beheer. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het voordeel dat belanghebbende bij deze verkoop heeft behaald met de vervreemding van de aandelen die door hem sedert juli 1985 werden gehouden, belast dient te worden tegen het bijzondere tarief van artikel 57, lid 1, letter d, juncto lid 2, van de Wet. Het heeft daartoe onder meer redengevend geacht dat twee van de door belanghebbende voor de vervreemding van zijn evenvermelde aandelen aangevoerde zakelijke gronden, te weten de vergemakkelijking van een toekomstige overname van de onderneming en de verwezenlijking van een fiscale eenheid, eveneens zouden zijn bereikt door een uitgifte van aandelen door Beheer in ruil voor de overdracht van belanghebbendes aandelen in B en dat, nu belanghebbende aldus verschillende wegen openstonden om genoemde vergemakkelijking van een toekomstige overname en fiscale eenheid te bereiken, bij het maken van een keuze uit die wegen, gelet op de verschillende daaraan verbonden fiscale gevolgen, het ontgaan van belasting over inkomsten uit vermogen de doorslaggevende beweegreden is geweest. 3.3. Het tegen laatstgenoemde redengeving gerichte middel is gegrond. Voor de beantwoording van de vraag of een aandelenruil als door het Hof genoemd tot de mogelijkheden behoorde, is beslissend de toestand op 30 november 1988. Krachtens het tot 7 februari 1989 - op welke datum door de Staatssecretaris van Financiën bij Resolutie van 7 februari 1989, no. DB87-5249, BNB 1989/84, de mogelijkheid van een gefacilieerde aandelenruil is geopend - geldende recht, was een belastingplichtige die zijn aandelen in een werkmaatschappij vervreemdt aan een houdstermaatschappij tegen uitreiking van aandelen in de houdstermaatschappij, inkomstenbelasting verschuldigd over het voordeel behaald met de vervreemding van zijn aandelen. Belanghebbende heeft voor het Hof aangevoerd dat in verband hiermee een dergelijke aandelenruil niet tot de mogelijkheden behoorde om de gewenste concernstructuur te bereiken. Nu uit 's Hofs uitspraak niet blijkt of het deze stelling in zijn oordeel heeft betrokken, is deze niet naar de eis der wet met redenen omkleed, en kan deze derhalve niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een hernieuwd onderzoek in volle omvang.
4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, - verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 300,--.
Dit arrest is op 26 mei 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Dekker-Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.