ECLI:NL:HR:1999:AA2740
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- De Moor
- Van Brunschot
- Van Amersfoort
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de heffing van omzetbelasting op liggeld door de gemeente Amsterdam
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 april 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 april 1998, waarin het Hof had geoordeeld dat de gemeente Amsterdam ten onrechte geen teruggaaf van omzetbelasting had verleend over het tijdvak van 1 oktober 1995 tot en met 31 december 1995. Belanghebbende had over dit tijdvak een bedrag van ƒ 233.228,-- aan omzetbelasting voldaan, maar de Inspecteur had geweigerd om teruggaaf te verlenen. Het Hof vernietigde deze beslissing en verleende teruggaaf van ƒ 229.517,--.
In cassatie werd de vraag aan de orde gesteld of het door de gemeente geheven liggeld voor woonschepen als een vergoeding voor een door de gemeente verleende dienst kan worden aangemerkt in de zin van artikel 4, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968. De Hoge Raad oordeelde dat het liggeld, dat door de gemeente wordt geheven ter zake van het gebruik van gemeentelijk water door woonschepen, inderdaad een vergoeding vormt voor een door de gemeente verleende dienst. Dit oordeel was in lijn met de argumentatie van de gemeente dat de heffing van liggeld onderdeel uitmaakt van de rechtsbetrekking tussen de gemeente en de gebruiker van het woonschip.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren De Moor, Van Brunschot, Van Amersfoort en Lourens, en is in het openbaar uitgesproken.