ECLI:NL:HR:1999:AA2737

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34413
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • P. Pos
  • A. Beukenhorst
  • M. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vermogensbelasting en ondernemingsvrijstelling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 april 1998, betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1996. De aanslag was vastgesteld op een vermogen van f 3.191.000,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Hof, dat de aanslag heeft verminderd tot f 2.919.000,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende tot 30 april 1984 samen met zijn zoon een akkerbouwbedrijf heeft geëxploiteerd in maatschapsverband. Na de ontbinding van de maatschap heeft de zoon het bedrijf voortgezet en heeft belanghebbende de grond aan zijn zoon verpacht. In december 1994 heeft belanghebbende de grond aan zijn zoon verkocht, maar de koopsom is nog niet voldaan.

Het Hof heeft geoordeeld dat de ondernemingsvrijstelling van artikel 7, lid 3, letter a, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 niet van toepassing is, omdat er geen schuld is ontstaan bij en in direct verband met de overdracht van de onderneming. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat het in cassatie niet verder kan worden onderzocht. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep in cassatie.

Dit arrest is op 21 april 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 april 1998 betreffende de aan hem voor het jaar 1996 opgelegde aanslag in de vermogensbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de vermogensbelasting opgelegd naar een vermogen van f 3.191.000,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een vermogen van f 2.919.000,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Tot 30 april 1984 heeft belanghebbende met zijn zoon in maatschapsverband een akkerbouwbedrijf geëxploiteerd. Na ontbinding van de maatschap heeft de zoon het bedrijf voortgezet. Belanghebbende had de in het bedrijf gebezigde grond in eigendom en heeft deze na de ontbinding van de maatschap aan de zoon verpacht. In december 1994 heeft belanghebbende de grond aan de zoon verkocht. De zoon is de koopsom verschuldigd gebleven. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat toepassing van de ondernemingsvrijstelling van artikel 7, lid 3, letter a, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 niet mogelijk is, omdat hier geen sprake is van een schuld die is ontstaan bij en in direct verband met de overdracht van de onderneming. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder op zijn juistheid worden onderzocht.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 21 april 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.