ECLI:NL:HR:1999:AA2728

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34524
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Pos
  • M. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haarlem inzake onroerendezaakbelastingen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haarlem tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 1996, opgelegd aan belanghebbende voor de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 1 te Z. De aanslagen waren gebaseerd op een heffingsgrondslag van f 555.000,--, maar na bezwaar van belanghebbende heeft het Hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Haarlem deze aanslagen gehandhaafd. Belanghebbende is vervolgens in beroep gegaan bij het Hof, dat de aanslagen heeft verminderd tot een waarde in het economische verkeer van f 542.000,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

Het college van Burgemeester en Wethouders heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. De Hoge Raad heeft de beoordeling van het middel in deze zaak behandeld. Het Hof had geoordeeld dat rekening gehouden moest worden met de verontreiniging van de onroerende zaak, die na de waardepeildatum van 1 januari 1994 was geconstateerd, maar waarvan het Hof aannam dat deze reeds op de peildatum aanwezig was. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel juist is en dat de vraag of de Verordening een bepaling bevat voor tussentijdse aanpassing van de heffingsgrondslag niet van belang is. Het middel dat van een andere opvatting uitgaat, faalt.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haarlem. Dit arrest is op 14 april 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier De Bruin. De gemeente Haarlem is terzake van het instellen van het beroep in cassatie een griffierecht verschuldigd van f 115,--, dat verrekend wordt met een eerder betaald bedrag van f 150,--, zodat de Griffier van de Hoge Raad aan de gemeente een bedrag van f 35,-- zal teruggeven.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haarlem tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 juni 1998 betreffende na te melden aan X te Z voor het jaar 1996 opgelegde aanslagen in de onroerende- zaakbelastingen van de gemeente Haarlem.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1996 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het feitelijk gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a- straat 1 te Z, op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Haarlem opgelegd naar een heffingsgrondslag van f 555.000,--, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Haarlem (hierna: het Hoofd) zijn gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslagen verminderd tot aanslagen berekend naar een waarde in het economische verkeer van f 542.000,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haarlem heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel Het Hof heeft geoordeeld dat met de verontreiniging van de onroerende zaak waarop de aanslagen betrekking hebben, hoewel deze na de waardepeildatum, 1 januari 1994, is geconstateerd, rekening dient te worden gehouden bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer van deze zaak. Dit oordeel, waarbij het Hof kennelijk ervan is uitgegaan dat de verontreiniging reeds op de peildatum aanwezig was, is juist. De vraag of de Verordening een bepaling bevat welke voorziet in een tussentijdse aanpassing van de heffingsgrondslag ingeval van gewijzigde omstandigheden is daarbij niet van belang. Het van een andere opvatting uitgaande middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 14 april 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier De Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
De gemeente Haarlem is terzake van het instellen van het beroep in cassatie een griffierecht verschuldigd van f 115,--. Met dit bedrag wordt verrekend het bedrag van f 150,--, dat bij het Hof is betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak, zodat door de Griffier van de Hoge Raad aan de gemeente zal worden teruggegeven een bedrag van f 35,--.