ECLI:NL:HR:1999:AA2703
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- De Moor
- Van Vliet
- Hammerstein
- Van Amersfoort
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en ondernemersstatus
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 januari 1998, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 oktober 1995 tot en met 31 december 1995. De naheffingsaanslag, ter hoogte van ƒ 2.858,--, werd opgelegd zonder verhoging. Na bezwaar tegen deze aanslag handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.
In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende omzetbelasting in rekening had gebracht op een door hem uitgereikte factuur voor verleende diensten. De centrale vraag was of belanghebbende in het betreffende tijdvak als ondernemer kon worden aangemerkt en of hij recht had op vermindering van belasting op basis van artikel 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij als ondernemer te beschouwen was, en concludeerde dat hij de belasting op grond van artikel 37 van de Wet verschuldigd was.
De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof had miskend dat de bewijslast voor de feiten die aantonen dat de belasting verschuldigd is, op de Inspecteur rust. De uitspraak van het Hof kon daarom niet in stand blijven. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht van ƒ 315,-- aan belanghebbende moest vergoeden. Dit arrest werd op 17 maart 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen en de overige rechters, en in het openbaar uitgesproken.