ECLI:NL:HR:1999:AA2690

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 maart 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34339
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van Brunschot
  • J. Hammerstein
  • P. van Amersfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de leeftijdsgrens voor zelfstandigenaftrek in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 april 1998. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 244.562,-- had. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

Belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij de Staatssecretaris van Financiën het cassatieberoep bestreed. De Hoge Raad beoordeelde de middelen van cassatie, waarbij belanghebbende aanvoerde dat de leeftijdsgrens van 65 jaar voor de zelfstandigenaftrek in strijd is met artikel 26 van het IVBPR, dat discriminatie verbiedt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof dit standpunt terecht had verworpen, verwijzend naar een eerder arrest van 6 juni 1990.

Daarnaast werd het tweede middel van belanghebbende verworpen, omdat het geen rechtsvragen opwierp die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk werd het beroep van belanghebbende verworpen, en het arrest werd in het openbaar uitgesproken door de raadsheren Van Brunschot, Hammerstein en Van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ´s-Gravenhage van 14 april 1998 betreffende de hem voor het jaar 1993 opge legde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aan slag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 244.562,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uit spraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep ge komen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen ´s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoog schrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. Belanghebbende heeft zich voor het Hof op het standpunt gesteld dat de in artikel 44m, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek opgenomen leeftijdsgrens van 65 jaar een door artikel 26 IVBPR verboden discriminatie oplevert. Gelet op hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 6 juni 1990, nr. 26690, BNB 1990/212, heeft geoordeeld, heeft het Hof dit standpunt terecht verworpen. Voorzover het eerste middel zich tegen dit oordeel richt, faalt het derhalve.
3.2. Ook voorzover het eerste middel betoogt dat de Resolutie van 1 juli 1988, no. DB88-8723, BNB 1988/230, in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel, faalt het. Ervan uitgaande dat de leeftijdsgrens van 18 jaar in de wet is opgenomen om te voorkomen dat de zelfstandigenaftrek ook zou worden verleend aan kinderen die als erfgenaam deelgerechtigd zijn geworden in een onderneming, beoogt de resolutie slechts in gevallen, waarin een gehuwde belastingplichtige beneden de 18 jaar anders dan als erfgenaam een onderneming drijft, in afwijking van genoemde leeftijdsgrens, zelfstandigenaftrek toe te staan. Deze gevallen zijn niet vergelijkbaar met gevallen waarin belastingplichtigen ouder dan 65 jaar een onderneming drijven. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 9 februari 1984, Stb. 27, blijkt immers dat de leeftijdsgrens van 65 jaar is opgenomen omdat er bij zelfstandigen ouder dan 65 jaar in de regel geen aanleiding meer zal zijn om winst opzij te leggen voor de doeleinden die met de aftrek mogelijk worden gemaakt.
3.3. Het tweede middel kan evenmin tot cassatie lei den. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikke ling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 3 maart 1999 vastgesteld door de raadsheer Van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren Hammerstein en Van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.