ECLI:NL:HR:1999:AA2689

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 maart 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34313
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Beukenhorst
  • M. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Directeur Gemeentebelastingen van Amsterdam tegen uitspraak Gerechtshof inzake onroerendezaakbelastingen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Directeur Gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 maart 1998. De zaak betreft een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 1996, opgelegd aan belanghebbende voor de onroerende zaak gelegen aan a-straat 1 te Q. De aanslag was gebaseerd op een heffingsgrondslag van f 934.000,--, maar na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur der Gemeentebelastingen deze aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Hof, dat de aanslag heeft verminderd tot een heffingsgrondslag van f 882.000,--. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De Directeur Gemeentebelastingen heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld. In het cassatieberoep wordt betoogd dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat rekening gehouden moet worden met een wijziging in de waarde van de onroerende zaak als gevolg van een toename van de overlast van vliegverkeer, die na 1 januari 1992 heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de wijziging van de waarde in het economische verkeer, zoals gesteld door belanghebbende, niet valt onder de bepalingen van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1995 van de gemeente Amsterdam. De Hoge Raad stelt vast dat de waarde in het economische verkeer op 1 januari 1992 als grondslag voor de belasting geldt en dat wijzigingen na deze datum alleen in aanmerking komen indien deze het gevolg zijn van bouw, verbouwing, verbetering, afbraak of verandering van bestemming.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigt de uitspraak van de Inspecteur. Tevens wordt bepaald dat het griffierecht dat door de Directeur Gemeentebelastingen is betaald, wordt terugbetaald. Dit arrest is op 3 maart 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Beukenhorst en Monné, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Directeur Gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 maart 1998 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1996 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Amsterdam.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 wegens het genot krachtens eigendom van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Q, een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Amsterdam opgelegd naar een heffingsgrondslag van f 934.000,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur der Gemeentebelastingen is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een heffingsgrondslag van f 882.000,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Directeur heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. De Verordening De te dezen van belang zijnde bepalingen van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1995 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) luiden:
"Artikel 3 1. De grondslag van de belastingen is de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak. (?)
Artikel 4 1. De waarde in het economische verkeer is die welke geldt op 1 januari 1992. Deze waarde vindt toepassing voor elk kalenderjaar vallend in een tijdvak van vier achtereenvolgende kalenderjaren. Dit tijdvak vangt aan op het tijdstip dat twee jaar later valt dan het tijdstip als bedoeld in de eerste volzin. 2. Indien de waarde in het economisch verkeer tussen het tijdstip als bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid en het begin van het kalenderjaar wijziging ondergaat als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering of afbraak, hetzij verandering van bestemming, is in afwijking van de eerste volzin van het eerste lid de waarde die welke in aanmerking zou zijn genomen, indien die bouw, verbetering, afbraak of bestemmingsverandering zijn/haar beslag had gekregen op het eerstbedoelde tijdstip."
4. Beoordeling van het middel 4.1. Ingevolge artikel 3 in verbinding met artikel 4, lid 1, van de Verordening geldt als grondslag voor de belasting de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak op 1 januari 1992. Indien de waarde in het economische verkeer van de zaak wijziging heeft ondergaan tussen 1 januari 1992 en het begin van het belastingjaar mag daarmede ingevolge lid 2 van voormeld artikel 4 slechts rekening worden gehouden indien die wijziging het gevolg is van bouw, verbouwing, verbetering, afbraak of verandering van bestemming van de zaak. De door belanghebbende gestelde wijziging van de waarde in het economische verkeer na 1 januari 1992 als gevolg van een eerst na die datum opgetreden toename van de overlast van het vliegverkeer boven zijn pand is niet een wijziging als bedoeld in voormeld lid 2 van artikel 4, zodat met een zodanige wijziging, anders dan het Hof heeft gedaan, in het onderhavige belastingjaar geen rekening mag worden gehouden. Het middel slaagt. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. 4.2. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen. Nu blijkens 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding de onderwerpelijke aanslag slechts is betwist op de - blijkens het vorenoverwogene: ondeugdelijke - grond dat bij de waardebepaling rekening moet worden gehouden met de na 1 januari 1992 opgetreden toename van de overlast van het vliegverkeer, dient de uitspraak van de Inspecteur te worden bevestigd. 5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, - bevestigt de uitspraak van de Inspecteur, - bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Directeur Gemeentebelastingen wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--.
Dit arrest is op 3 maart 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.