ECLI:NL:HR:1999:AA2681

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 februari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34135
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van Brunschot
  • Van Amersfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep in belastingzaak na vertraging in verzending uitspraak

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 9 januari 1998, betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De aanslag was na bezwaar door de Inspecteur verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 525.334,--. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

Na de uitspraak van het Hof heeft belanghebbende cassatie ingesteld, waarbij hij enkele klachten naar voren heeft gebracht. De Staatssecretaris van Financiën heeft in een vertoogschrift primair de niet-ontvankelijkheid van het beroep ingeroepen en subsidiair het cassatieberoep bestreden. De Hoge Raad heeft zich vervolgens gebogen over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, waarbij werd vastgesteld dat de uitspraak van het Hof niet op de juiste wijze aan belanghebbende was verzonden. Een aantekening van de Griffier van het Hof toonde aan dat het afschrift van de uitspraak op 14 januari 1998 was verzonden aan de curator van de faillietverklaarde belanghebbende, en niet aan de gemachtigde van belanghebbende. Hierdoor was het beroep in cassatie ontvankelijk, ondanks de bezwaren van de Staatssecretaris.

De Hoge Raad heeft vervolgens de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tot slot oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De Hoge Raad heeft het beroep van belanghebbende dan ook verworpen.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 9 januari 1998 betreffende de hem voor het jaar 1990 opge legde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aan slag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 525.334,--. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep ge komen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen ´s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoog schrift primair zich beroepen op niet-ontvankelijkheid van het beroep en subsidiair het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie Volgens een door de Griffier van het Hof op de uitspraak van het Hof gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen verzonden op 14 januari 1998. Het beroepschrift in cassatie met dagtekening 27 februari 1998 is blijkens een door die griffier op dit beroepschrift gestelde aantekening op 3 maart 1998 ter griffie van het Hof ingekomen, derhalve meer dan zes weken na 14 januari 1998. Gelet op de door de gemachtigde van belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat de uitspraak van het Hof hem met vertraging via de curator van de faillietverklaarde belanghebbende heeft bereikt, heeft de Griffier van de Hoge Raad bij het Hof een onderzoek ingesteld waaruit is gebleken dat het afschrift van die uitspraak aan de curator is verzonden en niet aan genoemde gemachtigde. Mitsdien is ´s Hofs uitspraak niet op de voorgeschreven wijze verzonden zodat het beroep van belanghebbende ontvankelijk is.
Anders dan de Staatssecretaris meent, is in belastingzaken voor de ontvankelijkheid van het beroep niet vereist dat de curator in een faillissement de failliet machtigt om beroep in cassatie in te stellen.
4. Beoordeling van de klachten De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechter lijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikke ling.
5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 24 februari 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.