gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 maart 1997 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aan slag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 18.037,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 966,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen ´s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Naar aanleiding van een in 1993 over de jaren 1988 tot en met 1991 bij belanghebbende - exploitante van twee restaurants met één administratie - ingesteld boekenonderzoek, heeft de Inspecteur op de voor die jaren aangegeven winstbedragen correcties aangebracht.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur - tegenover de bestrijding door belanghebbende - niet aannemelijk heeft gemaakt dat, laat staan hoeveel, haar belastbaar inkomen hoger moet worden vastgesteld dan het aangegeven bedrag. Aan dit oordeel heeft het Hof ten grondslag gelegd dat de uitkomsten van het boekenonderzoek niet zonder meer de opvatting van de Inspecteur rechtvaardigen dat belanghebbendes administratie geen basis kan zijn voor het vaststellen van de winst en de daarover verschuldigde belasting.
3.3. Gelet op de omstandigheid dat de Inspecteur voor het Hof gemotiveerd heeft gesteld dat niet alle inkopen en loonuitgaven in belanghebbendes administratie zijn verantwoord en dat het brutowinstpercentage en het nettoprivé-cijfer onverklaarbaar laag zijn, en in aanmerking genomen dat de juistheid van deze stellingen van belang is voor de beantwoording van de vraag of de administratie van belanghebbende kan dienen als grondslag voor de bepaling van haar winst over het onderhavige jaar, kon het Hof niet volstaan met het oordeel dat de uitkomsten van het boekenonderzoek niet zonder meer de opvatting van de Inspecteur rechtvaardigen dat belanghebbendes administratie geen basis kan zijn voor het vaststellen van de winst en de daarover verschuldigde belasting, doch diende het Hof in zijn uitspraak blijk te geven van een afzonderlijke beoordeling van genoemde stellingen.
3.4. Het middel, dat zich tegen het hiervóór in 3.2 vermelde oordeel richt met het betoog dat dit oordeel onvoldoende is gemotiveerd, slaagt. ´s Hofs uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven. Verwijzing dient te volgen voor een behandeling van de zaak in volle omvang.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht; verwijst het geding naar het Gerechtshof te ´s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 10 februari 1999 vastgesteld door de raadsheer Van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren Van Vliet en Hammerstein, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Door de Griffier van de Hoge Raad wordt aan de Staatssecretaris van Financiën terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--.