ECLI:NL:HR:1999:AA2677

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33217
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. van Brunschot
  • M. van Vliet
  • W. Hammerstein
  • J. van Amersfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de stichting X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam inzake vennootschapsbelasting en heffingsrente

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de stichting X tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 11 maart 1997 werd gedaan. De stichting had een aanslag in de vennootschapsbelasting ontvangen voor het jaar 1993, waarbij een belastbaar bedrag van f 191.053,-- was vastgesteld. Tevens was er een beschikking inzake heffingsrente opgelegd van f 1.251,--. Na bezwaar tegen deze aanslag en beschikking, handhaafde de Inspecteur zijn eerdere beslissing. De stichting X ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

De stichting X heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In het cassatieberoep werd door de Staatssecretaris van Financiën verweer gevoerd. Het Hof had geoordeeld dat de stichting X terecht heffingsrente was opgelegd, omdat zij de juiste gegevens niet duidelijk genoeg in de aangifte had vermeld. Dit leidde tot de conclusie dat de Inspecteur niet in staat was om de onbelaste activiteiten van de stichting correct te beoordelen zonder nader onderzoek.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was en dat de stichting X niet met vrucht kon aanvoeren dat de heffingsrente onterecht was opgelegd. De overige middelen van cassatie konden eveneens niet leiden tot een andere uitkomst. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwierp het beroep van de stichting X. Dit arrest werd op 10 februari 1999 vastgesteld en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 maart 1997 betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting en beschikking inzake heffingsrente.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 191.053,--. Bij tezelfdertijd gegeven beschikking is een bedrag van f 1.251,-- aan heffingsrente in rekening gebracht, welk bedrag op het aanslagbiljet is vermeld. De aanslag en de beschikking inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen ´s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoog schrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende terecht heffingsrente in rekening is gebracht, aangezien zij de ter zake doende juiste gegevens niet zodanig duidelijk in de aangifte heeft vermeld dat deze zonder nader onderzoek in de regeling van een nadere voorlopige aanslag hadden kunnen worden betrokken, omdat met name uit de aangifte door de Inspecteur niet kon worden afgeleid dat de zogenoemde "onbelaste activiteiten" dan wel onvoldoende gegrond waren. Dit oordeel kan als van feitelijke aard en - in aanmerking genomen dat belanghebbende de in haar aangifte gemaakte splitsing tussen "belaste activiteiten" en "onbelaste activiteiten", zoals aangebracht in de "Samengevoegde balans per 31 december 1993" en in de "Samengevoegde winst- en verliesrekening over 1993", niet nader aangifte heeft toegelicht - niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Het derde middel, dat zich tegen dit oordeel richt, faalt derhalve. 3.2. Voor het overige kunnen de middelen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 10 februari 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Hammerstein en Van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.