ECLI:NL:HR:1999:AA2665

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
343666
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van Brunschot
  • Van Vliet
  • Hammerstein
  • Van Amersfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake inkomstenbelasting 1991

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die betrekking heeft op de aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De belanghebbende ontving een aanslag gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 165.884, welke na bezwaar door de Inspecteur werd verminderd tot ƒ 142.383. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag verder verlaagde tot ƒ 49.883. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De Staatssecretaris heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. In het cassatieberoep heeft de Staatssecretaris zijn bezwaren uiteengezet, waarop de belanghebbende met een vertoogschrift heeft gereageerd. De Hoge Raad heeft het middel van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet kan leiden tot cassatie. Dit is gebaseerd op artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook een beslissing genomen over de proceskosten. De Hoge Raad oordeelt dat de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie moet worden veroordeeld, vastgesteld op ƒ 2.130 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 17 februari 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen, samen met de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Hammerstein en Van Amersfoort, en is in het openbaar uitgesproken. Tevens is er een griffierecht van ƒ 340 geheven van de Staatssecretaris van Financiën.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ´s-Hertogenbosch van 10 maart 1997 be treffende de aan X te Z voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aan slag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 165.884,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uit spraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 142.383,--, waarvan een bedrag van ƒ 89.756,-- belast naar het tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep ge komen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar eenbelastbaar inkomen van ƒ 49.883,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen ´s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 17 februari 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Hammerstein en Van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van ƒ 340,--.