ECLI:NL:HR:1999:AA2665
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van Brunschot
- Van Vliet
- Hammerstein
- Van Amersfoort
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake inkomstenbelasting 1991
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die betrekking heeft op de aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De belanghebbende ontving een aanslag gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 165.884, welke na bezwaar door de Inspecteur werd verminderd tot ƒ 142.383. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag verder verlaagde tot ƒ 49.883. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.
De Staatssecretaris heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. In het cassatieberoep heeft de Staatssecretaris zijn bezwaren uiteengezet, waarop de belanghebbende met een vertoogschrift heeft gereageerd. De Hoge Raad heeft het middel van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet kan leiden tot cassatie. Dit is gebaseerd op artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook een beslissing genomen over de proceskosten. De Hoge Raad oordeelt dat de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie moet worden veroordeeld, vastgesteld op ƒ 2.130 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 17 februari 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen, samen met de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Hammerstein en Van Amersfoort, en is in het openbaar uitgesproken. Tevens is er een griffierecht van ƒ 340 geheven van de Staatssecretaris van Financiën.