ECLI:NL:HR:1999:AA2636

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34001
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • F. Fleers
  • P. Pos
  • M. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over loonbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot stamrechten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van belanghebbende X, woonachtig te Z, Curaçao, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 december 1997. De zaak betreft de inhouding van loonbelasting en premie volksverzekeringen over de periode van 1 januari 1995 tot en met 30 juni 1995, waarbij een bedrag van ƒ 3.659,50 was ingehouden. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze inhouding werd door de Inspecteur afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verleende teruggaaf van loonbelasting tot een bedrag van ƒ 2.429,--. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld en vier middelen van cassatie voorgesteld.

De Hoge Raad beoordeelde de middelen en oordeelde dat de middelen I en III falen, omdat zij berusten op een onjuiste lezing van de uitspraak van het Hof. Het Hof had terecht geoordeeld dat de vervanging van pensioenrechten door stamrechten niet als afkoop van een pensioenvoorziening kan worden aangemerkt. De periodieke uitkeringen uit de stamrechten moeten worden aangemerkt als inkomsten uit een eerder in Nederland uitgeoefende dienstbetrekking en zijn derhalve belastbaar in Nederland.

Middel II werd verworpen zonder nadere motivering, terwijl middel IV slaagde. De Hoge Raad oordeelde dat het buitenlandertarief van artikel 20b van de Wet op de loonbelasting 1964 niet van toepassing is op belanghebbende, waardoor de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en heeft een teruggaaf van loonbelasting van ƒ 1.831,-- verleend. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, Curaçao (Nederlandse Antillen) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 december 1997 betreffende het over na te melden tijdvak van hem als loonbelasting ingehouden bedrag.
1. Inhouding, bezwaar en geding voor het Hof Van belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1995 tot en met 30 juni 1995 een bedrag van ƒ 3.659,50 aan loonbelasting en premie volksverzekeringen ingehouden. Het tegen deze inhouding gerichte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Bij ambtshalve gegeven beschikking van de Inspecteur van 1 juli 1996 is teruggaaf verleend van ƒ 1.231,--, zijnde het bedrag van de ingehouden premie volksverzekeringen.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en teruggaaf van loonbelasting verleend tot het bedrag waarmee de inhouding f 2.429,-- te boven gaat. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij vier middelen van cassatie voorgesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend, waarin hij zich onder meer op het standpunt stelt dat het vierde middel doel treft.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. De middelen I en III berusten op een onjuiste lezing van de uitspraak van het Hof. Anders dan in die middelen wordt verondersteld heeft het Hof met zijn oordeel dat de vervanging van de pensioenrechten in december 1994 door stamrechten niet is aan te merken als de afkoop van een pensioenvoorziening, niet tot uitdrukking gebracht dat belanghebbende toen niet over zijn pensioenrechten heeft beschikt, maar dat belanghebbende bij die - in fiscale zin als afkoop te beschouwen - vervanging stamrechten en niet een geldbedrag of een daarmee voorzover hier van belang gelijk te stellen vermogensrecht verkreeg. Dat 's Hofs oordeel in die zin juist is, wordt in cassatie niet bestreden. Bij dat uitgangspunt geven 's Hofs oordelen dat de periodieke uitkeringen uit die stamrechten moeten worden aangemerkt als inkomsten terzake van een vroeger in Nederland uitgeoefende dienstbetrekking en derhalve ingevolge het bepaalde in artikel 15, lid 1, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk in Nederland mogen worden belast, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Die oordelen behoefden geen nadere motivering dan door het Hof is gegeven en zijn ook niet onbegrijpelijk. De van een andere opvatting uitgaande middelen I en III falen. 3.2. Middel II kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3.3. Middel IV slaagt: ingevolge het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 3 februari 1998, Nr. DB 98/4311, VN 1998, blz. 748 dient ook ten aanzien van belanghebbende het zogenoemde buitenlandertarief van artikel 20b van de Wet op de loonbelasting 1964 buiten toepassing te blijven. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Inspecteur, · verleent boven het door de Inspecteur ambtshalve teruggegeven bedrag een teruggaaf van loonbelasting van f 1.831,--
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze terzake van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 315,--.
Dit arrest is op 3 februari 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier De Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.