ECLI:NL:HR:1999:AA2631

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34839
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. van Brunschot
  • W. Hammerstein
  • A. van Amersfoort
  • L. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verkrijgingsprijs van aandelen en agioreserve in belastingrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De belanghebbende, X, had in 1993 1.900 aandelen in A B.V. vervreemd, waarvan 400 aandelen een verkrijgingsprijs hadden van f 100.000. De Inspecteur had bij het opleggen van de aanslag een agioreserve van f 28.000 toegerekend aan de verkrijgingsprijs van de aandelen. Het Gerechtshof te Leeuwarden had geoordeeld dat de verkrijgingsprijs van 1.500 aandelen op nihil moest worden gesteld, conform artikel 39, lid 6, van de Wet. De belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de verkrijgingsprijs van de bonusaandelen op nihil moest worden gesteld. De Hoge Raad verduidelijkte dat onder het "gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal" in artikel 39, lid 4, van de Wet het kapitaal per aandeel gemiddeld gestort op alle gelijksoortige aandelen in de vennootschap moet worden verstaan. Dit betekent dat bij de uitreiking van bonusaandelen, die gelijksoortig zijn aan de overige aandelen, een evenredig deel van het totale gestorte kapitaal aan deze bonusaandelen moet worden toegerekend.

De Hoge Raad concludeerde dat het standpunt van de belanghebbende onjuist was en dat de beslissing van het Hof juist was. Het cassatieberoep werd verworpen, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak bevestigt de toepassing van de fiscale regels omtrent de verkrijgingsprijs van aandelen en de behandeling van agioreserves in het belastingrecht.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 september 1998 betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 19.030.047,--, waarvan f 18.803.219,-- belast naar het tarief van artikel 57a, lid 2, van de Wet op inkomstenbelasting 1964 (tekst 1993; hierna: de Wet), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende was tot na te melden vervreemding in 1993 in het bezit van 1.900 (certificaten van) aandelen van nominaal f 250,-- in A B.V. te Q (hierna: de B.V.).
Het oorspronkelijke belang van belanghebbende in de B.V. bestond uit 400 aandelen van f 250,-- nominaal van de in totaal 2.400 aandelen, waarvan zijn verkrijgingsprijs f 100.000,-- beliep.
Van de 2.400 aandelen zijn indertijd 160 aandelen ingekocht van anderen dan belanghebbende. In 1990 werden de ingekochte aandelen opnieuw geplaatst bij een ander dan belanghebbende tegen een storting van f 2.318.000,--, zodat boven de nominaal f 40.000,-- aandelenkapitaal een agio werd gestort van f 2.278.000,--.
In 1992 werden 9.000 aandelen van f 250,--, derhalve in totaal nominaal f 2.250.000,--, uitgegeven ten laste van deze agioreserve. Na deze uitgifte resteerde nog een bedrag van f 2.278.000,-- minus f 2.250.000,--, dit is f 28.000,-- aan agio. Belanghebbende ontving 1.500 bonusaandelen uit de agioreserve. Het aandelenpakket van belanghebbende in de B.V. vormde voor hem een aanmerkelijk belang. Op grond van artikel 29, lid 1, van de Wet heeft de uitreiking van de bonusaandelen plaatsgevonden zonder heffing van inkomstenbelasting.
Bij schriftelijke koopovereenkomst van 14 mei 1993 heeft belanghebbende zijn aandelen in de B.V. verkocht. Over het jaar 1993 heeft belanghebbende als aanmerkelijk-belangwinst aangegeven de door hem voor de aandelen ontvangen overdrachtsprijs van f 18.938.780,--, verminderd met de op de verkoop drukkende kosten van f 30.895,-- en een verkrijgingsprijs van f 479.666,--, ofwel f 18.428.219,--. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur een correctie toegepast van f 375.000,-- vanwege een zijns inziens lagere verkrijgingsprijs van de aandelen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld: dat van de 1.900 in 1993 door belanghebbende vervreemde aandelen 400 aandelen een verkrijgingsprijs hadden van in beginsel f 100.000,--, en dat de verkrijgingsprijs van 1.500 aandelen ingevolge artikel 39, lid 6, van de Wet dient te worden gesteld op nihil; dat nu de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag de ten tijde van de vervreemding van de aandelen nog in de B.V. aanwezige agioreserve van f 28.000,-- voor het evenredig deel van belanghebbendes bezit in de B.V. van een zesde, ofwel f 4.666,-- aan de verkrijgingsprijs van belanghebbendes aandelenbezit heeft toegerekend, voor het geschil buiten beschouwing kan worden gelaten de vraag of zulks onder de gegeven omstandigheden voor f 4.666,--, dan wel voor f 982,-- had moeten plaatsvinden. Tegen deze oordelen keert zich het middel.
3.3. Bij de beoordeling van het middel moet voorop worden gesteld dat in artikel 39, lid 4, laatste volzin, van de Wet onder het “gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal” moet worden verstaan het kapitaal, per aandeel gemiddeld gestort op alle gelijksoortige aandelen in de vennootschap (Hoge Raad 7 juni 1972, nr. 16800, BNB 1972/227). Indien ten laste van een in de vennootschap aanwezige agioreserve bonusaandelen worden uitgereikt, die gelijksoortig zijn aan de overige aandelen van de vennootschap, dient derhalve voor de toepassing van genoemde bepaling een evenredig deel van het totale gestorte kapitaal te worden toegerekend aan deze bonusaandelen.
3.4. Uit het hiervóór onder 3.3 overwogene volgt dat onjuist is het in het middel vervatte standpunt dat indien ingevolge artikel 39, lid 6, in samenhang met artikel 29, lid 1, van de Wet, de verkrijgingsprijs van ten laste van een agioreserve verkregen bonusaandelen op nihil dient te worden gesteld, en derhalve ter zake van het op de aandelen gestorte kapitaal geen bedrag in de verkrijgingsprijs van de ten laste van de agioreserve verkregen aandelen is begrepen, het op de aandelen gestorte kapitaal geheel aan de overige aandelen moet worden toegerekend.
3.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat 's Hofs beslissing juist is. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 17 november 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Hammerstein, Van Amersfoort en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.