ECLI:NL:HR:1999:AA2631
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A. van Brunschot
- W. Hammerstein
- A. van Amersfoort
- L. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verkrijgingsprijs van aandelen en agioreserve in belastingrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De belanghebbende, X, had in 1993 1.900 aandelen in A B.V. vervreemd, waarvan 400 aandelen een verkrijgingsprijs hadden van f 100.000. De Inspecteur had bij het opleggen van de aanslag een agioreserve van f 28.000 toegerekend aan de verkrijgingsprijs van de aandelen. Het Gerechtshof te Leeuwarden had geoordeeld dat de verkrijgingsprijs van 1.500 aandelen op nihil moest worden gesteld, conform artikel 39, lid 6, van de Wet. De belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de verkrijgingsprijs van de bonusaandelen op nihil moest worden gesteld. De Hoge Raad verduidelijkte dat onder het "gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal" in artikel 39, lid 4, van de Wet het kapitaal per aandeel gemiddeld gestort op alle gelijksoortige aandelen in de vennootschap moet worden verstaan. Dit betekent dat bij de uitreiking van bonusaandelen, die gelijksoortig zijn aan de overige aandelen, een evenredig deel van het totale gestorte kapitaal aan deze bonusaandelen moet worden toegerekend.
De Hoge Raad concludeerde dat het standpunt van de belanghebbende onjuist was en dat de beslissing van het Hof juist was. Het cassatieberoep werd verworpen, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak bevestigt de toepassing van de fiscale regels omtrent de verkrijgingsprijs van aandelen en de behandeling van agioreserves in het belastingrecht.