ECLI:NL:HR:1999:AA2629
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van Brunschot
- Hammerstein
- Van Amersfoort
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en verliesverrekening
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X I B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 1989, waarbij de belanghebbende aanvankelijk was aangeslagen naar een belastbaar bedrag van f 787.905,--. Dit bedrag was later verminderd tot nihil door terugwenteling van een verlies. Echter, de Inspecteur legde opnieuw een navorderingsaanslag op naar hetzelfde belastbare bedrag, met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd procent, waarvan de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding tot vijftig procent verleende. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de Inspecteur de navorderingsaanslag en verleende hij algehele kwijtschelding van de verhoging.
De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de belanghebbende voor de heffing van vennootschapsbelasting over het jaar 1992 aangifte deed van een negatief belastbaar bedrag, wat leidde tot een aanslag van nihil. De Inspecteur heeft vervolgens een navorderingsaanslag opgelegd, omdat bleek dat de belanghebbende over het jaar 1992 geen verlies had geleden.
Het Hof oordeelde dat de terugwenteling van het verlies over 1992 naar het onderhavige jaar een ambtelijk verzuim vormde, maar dat dit niet relevant was voor de navordering. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat indien twee feiten elk voor zich grond opleveren voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, dit niet in de weg staat aan navordering, zelfs als één van die feiten de inspecteur bekend was. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van de belanghebbende en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.