ECLI:NL:HR:1999:AA2627
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A. van Brunschot
- W. Hammerstein
- H. van Amersfoort
- L. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag vennootschapsbelasting en overgangsregeling Wet Belastingherziening 1950
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 1999 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting die was opgelegd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. voor het jaar 1993. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die na vermindering door de Inspecteur was vastgesteld op een belastbaar bedrag van f 65.940,--. Het Hof had de aanslag vervolgens vernietigd en deze verlaagd tot nihil, waarop de Staatssecretaris in cassatie ging.
De kern van het geschil lag in de vraag of de belanghebbende recht had op een vrijstelling op basis van de overgangsregeling van artikel III, onderdeel B, van de Wet van 12 december 1991, Stb. 697, in relatie tot artikel 10 van de Wet Belastingherziening 1950. Het Hof had geoordeeld dat de bepalingen in artikel 10, lid 2, van de Wet Bhz. 1950 niet als een voorwaarde onder de overgangsregeling konden worden aangemerkt. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waardoor het eerste middel van de Staatssecretaris faalde.
Daarnaast betoogde de Staatssecretaris dat de uitzondering van artikel III, onderdeel B.2.b, van toepassing was, omdat de belanghebbende de woningen in 1992 had verkregen. Het Hof had echter geoordeeld dat de woningen die op 31 december 1991 in aanbouw waren, als reeds verkregen moesten worden aangemerkt. Ook dit oordeel werd door de Hoge Raad onderschreven, waardoor het tweede middel eveneens faalde.
De Hoge Raad concludeerde dat de uitspraak van het Hof juist was en verwierp het beroep van de Staatssecretaris. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.