gewezen op het beroep in cassatie van de erfgenamen van A tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 11 augustus 1998 betreffende de aan X-A en X-B opgelegde aanslagen in het recht van successie terzake van hun verkrijgingen uit de nalatenschap van A, overleden op 19 januari 1994.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan X-A en X-B zijn terzake van bovenvermelde verkrijgingen op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in het recht van successie opgelegd naar verkrijgingen van onderscheidenlijk f 112.752,-- elk. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak deze aanslagen verminderd tot aanslagen naar verkrijgingen van onderscheidenlijk f 105.165,-- elk.
Belanghebbenden zijn van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak wat betreft de aanslag aan X-A vernietigd en deze aanslag verminderd tot een aanslag naar een verkrijging van f 100.813,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend, waarin hij zich wat betreft de klacht over de processuele gang van zaken refereert aan het oordeel van de Hoge Raad.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Blijkens ’s Hofs uitspraak heeft de Inspecteur tijdens de mondelinge behandeling het Hof verzocht hem in de gelegenheid te stellen zijn standpunt “integraal te heroverwegen” en daarover schriftelijk aan het Hof en de gemachtigde van belanghebbenden te berichten. Het Hof heeft dat verzoek ingewilligd. Dienovereenkomstig heeft de Inspecteur na de mondelinge behandeling aan het Hof een brief gezonden met twee bijlagen, inhoudende een brief van de Inspecteur aan de gemachtigde met een uiteenzetting van zijn nader ingenomen standpunt, en een reactie daarop van de gemachtigde. Een goede procesorde brengt mee dat in een dergelijk geval met overeenkomstige toepassing van artikel 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken het Hof partijen opnieuw in de gelegenheid stelt haar standpunt mondeling toe te lichten.
3.2. Het Hof heeft inderdaad aldus gehandeld en omtrent de gang van zaken daarbij in zijn uitspraak het volgende vermeld:
“De Inspecteur heeft de griffier desgevraagd telefonisch meegedeeld geen behoefte te hebben aan een tweede zitting. Het kantoor van de gemachtigde heeft desgevraagd telefonisch aan de griffier meegedeeld dat B voornoemd niet meer aan dat kantoor is verbonden, dat het dossier niet onder de collega’s is verdeeld maar aan de opdrachtgever(s) is teruggezonden omdat men geen heil zag in voortzetting van de procedure”.
Aan deze omstandigheden heeft het Hof de volgende gevolgtrekking verbonden:
“Het Hof verstaat dit aldus dat ook belanghebbenden geen prijs stellen op een tweede zitting, temeer omdat op de eerste zitting belanghebbenden niet zijn verschenen en evenmin vertegenwoordigd waren”
3.3. Deze gevolgtrekking is echter onbegrijpelijk. De vermelde omstandigheden laten geen andere conclusie toe dan dat de gemachtigde – zo hij dit nog was – zich over de wenselijkheid van een nieuwe mondelinge behandeling niet heeft uitgelaten. Het Hof had zich daarom vervolgens tot belanghebbenden moeten wenden, dan wel ambtshalve een nieuwe mondelinge behandeling moeten gelasten.
3.4. Nu de uitspraak in strijd met een goede procesorde is tot stand gekomen, kan zij niet in stand blijven. De klachten zijn in zoverre gegrond en behoeven voor het overige geen behandeling meer. Verwijzing moet volgen voor een hernieuwd onderzoek van de zaak in volle omvang.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of belanghebbenden voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbenden wordt vergoed het door deze terzake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--.