ECLI:NL:HR:1999:AA1055

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C 97/286 HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen leden van de Hoge Raad in verband met mogelijke belangenverstrengeling

In deze zaak heeft verzoeker op 26 september 1997 cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gewezen op 26 juni 1997, tussen verzoeker en Royal Nederland Verzekering Maatschappij N.V. Het verzoek tot wraking is ingediend op 11 juni 1999, waarbij verzoeker stelde dat de raadsheren, die ook leden zijn van de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf, mogelijk niet onpartijdig konden oordelen in zijn zaak. Verzoeker baseerde zijn vrees op het feit dat de Raad van Toezicht gefinancierd wordt door Nederlandse schadeverzekeraars, waaronder Royal Nederland, en dat de leden van de Raad een honorarium ontvangen.

De Hoge Raad heeft de behandeling van het wrakingsverzoek op 4 oktober 1999 gehouden. De Advocaat-Generaal Langemeijer concludeerde op 22 oktober 1999 tot ongegrondverklaring van het verzoek. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de Raad van Toezicht gefinancierd wordt door verzekeraars en dat de leden een honorarium ontvangen, onvoldoende is om te concluderen dat er sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. De Raad van Toezicht is ingesteld om tuchtrechtspraak te waarborgen en de onafhankelijkheid van de leden is gewaarborgd door de statuten en reglementen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de leden van de Raad van Toezicht niet in twijfel zijn getrokken. De beschikking is gegeven door vice-president Davids als voorzitter en de raadsheren Neleman, Heemskerk, Jansen en Fleers, en in het openbaar uitgesproken door raadsheer Heemskerk op 19 november 1999.

Uitspraak

Beschikking
op het wrakingsverzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER,
advocaat: mr H.A. Groen.
1. De procedure
Verzoeker heeft op 26 september 1997 beroep in cassa-tie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 juni 1997, gewezen tussen verzoeker en Royal Nederland Verzekering Maatschappij N.V. Deze zaak is aanhangig onder rolnummer 16.807. Verweerster is verschenen en heeft geantwoord. Partijen hebben een schriftelijke toelichting gegeven. De Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense heeft op 26 maart 1999 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Bij op 11 juni 1999 ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker in voormelde procedure met rolnummer 16.807 wraking verzocht van mrs Mijnssen en Herrmann, leden van de Hoge Raad, die tezamen met anderen zijn aangewezen om op voormeld cassatieberoep te beslissen.
De beide leden van de Hoge Raad hebben schriftelijk te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en hebben het verzoek bestreden.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 4 oktober 1999.
De Advocaat-Generaal Langemeijer heeft op 22 oktober 1999 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het wrakingsverzoek.
2. Beoordeling van het verzoek
2.1 Als grond voor zijn verzoek heeft verzoeker aangevoerd:
"dat hem gebleken is dat de raadsheren voornoemd tegen betaling werkzaam zijn voor de door de Nederlandse schadeverzekeraars, waaronder Royal Nederland Verzekeringsmaatschappij NV, gefinancierde Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf. Verzoeker meent dat deze omstandigheid grond geeft te vrezen dat het deze raadsheren aan onpartijdigheid ontbreekt."
2.2 Ter voorziening in de behoefte aan gereglementeerde tuchtrechtspraak heeft de toenmalige Nederlandse Unie van Schadeverzekeraars in 1964 de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf ingesteld. De Unie is later vervangen door het Verbond van Verzekeraars (verder te noemen: het Verbond), waarvan ook levensverzekeraars lid zijn.
Op initiatief van het Verbond is op 5 maart 1999 de Stichting Klachteninstituut Verzekeringen (verder te noemen: de Stichting) opgericht. De Stichting heeft onder meer ten doel het in stand houden van de Raad van Toezicht, die sinds 5 maart 1999 Raad van Toezicht Verzekeringen heet. De onder 1 vermelde leden van de Hoge Raad hebben zitting in deze Raad van Toezicht.
2.3 De Raad van Toezicht is krachtens art. 2 van de statuten van de Stichting belast met "de tuchtrechtspraak ten aanzien van klachten en geschillen van consumenten betrekking hebbend op de advisering en bemiddeling bij -, de totstandkoming en de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten waarop het Nederlands recht van toepassing is".
Ter waarborging van de onafhankelijkheid van de leden van de Raad van Toezicht ten opzichte van de bij het Verbond aangesloten bedrijven bepaalt het sinds 5 maart 1999 geldende Reglement Raad van Toezicht Verzekeringen, evenals het voordien geldende reglement, dat de leden van de Raad op generlei wijze mogen werkzaam zijn of een functie bekleden in de verzekeringsbedrijfstak.
2.4 Art. 5 van het Reglement bepaalt dat de Raad tot taak heeft erop toe te zien dat de aangeslotenen bij het bemiddelen, het tot stand brengen en uitvoeren van overeenkomsten van verzekering met consumenten en in het bijzonder ten aanzien van het zorgvuldig en voortvarend optreden in het verkeer met consumenten, de goede naam c.q. het aanzien van en het vertrouwen in het verzekeringsbedrijf in stand houden.
2.5 Uit de aard van de opdracht aan de Raad van Toezicht als tuchtrechter volgt dat die opdracht evenals die aan de rechter slechts in onafhankelijkheid en onpartijdigheid kan worden vervuld. Gesteld noch gebleken is dat de Raad van Toezicht daarin zou tekortschieten.
2.6 Het verzoek berust op de stelling dat de Raad van Toezicht wordt gefinancierd door de Nederlandse schadeverzekeraars, waartoe Royal Nederland Verzekering Maatschappij N.V. behoort, en dat de leden van de Raad van Toezicht een honorarium ontvangen. Deze omstandigheid geeft verzoeker aanleiding te vrezen dat het rechters, die tevens leden van de Raad van Toezicht zijn, aan onpartijdigheid ontbreekt in het geval dat zij zijn aangewezen om als rechters te beslissen in een geding tussen een verzekeraar en een partij die niet verzekeraar is.
2.7 Art. 3 van de statuten van de Stichting bepaalt dat de geldmiddelen van de stichting worden gevormd door: "a. bijdragen van degenen waarmee de stichting te dier zake een overeenkomst is aangegaan en subsidies; b. andere wettige inkomsten". Tot nu toe is het Verbond de enige, althans de belangrijkste contribuant.
2.8 Art. 13 lid 4 van de statuten van de Stichting bepaalt: "Een lid van de Raad van Toezicht geniet een honorarium waarvan de hoogte wordt vastgesteld door het be-stuur. De door een lid van de Raad van Toezicht gemaakte kosten worden hem vergoed."
2.9 De enkele omstandigheid dat de Stichting wordt gefi-nancierd op de wijze als in 2.7 aangegeven en dat de leden van de Raad van Toezicht een honorarium ontvangen, waarvan de hoogte wordt vastgesteld door het bestuur van de Stich-ting, is, mede gelet op de onder 2.5 omschreven opdracht, onvoldoende voor het oordeel dat de in 2.6 omschreven bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.10 Uit het vorenoverwogene volgt dat het verzoek als ongegrond moet worden afgewezen.
3. Beslissing
De Hoge Raad wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Davids als voorzitter en de raadsheren Neleman, Heemskerk, Jansen en Fleers, en in het openbaar uitge-sproken door de raadsheer Heemskerk op 19 november 1999.