Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden
[woonplaats].
1.De bestreden uitspraak
2.Het cassatieberoep
3.De conclusie van het Openbaar Ministerie
sing Heerenveen, aangifte heeft gedaan van ontuchtige handelingen begaan door de verdachte;
5.Beoordeling van het tweede en het derde middel
6.Slotsom
7.Beslissing
16 juni 1998.
[verdachte]
eerstemiddel betoogt dat het hof het OM niet-ontvankelijk had behoren te verklaren in zijn vervolging "aangezien er ten tijde van deze vervolging geen rechtsgeldige klachten aanwezig waren."
tweedemiddel faalt aangezien art. 415 jo. art. 311 lid 1 (oud) Sv inhoudt dat de PG zijn voorgelezen vordering aan het hof overlegt, terwijl geen wetsbepaling voorschrijft dat de inhoud van die vordering in het proces-verbaal van de terechtzitting dient te worden vermeld. Aan de hand van de overgelegde vordering kan worden nagegaan of de strafmotivering beantwoordt aan de eisen van art. 359 lid 7 Sv.
derdemiddel stelt dat het hof ten onrechte het door verzoeker gedane aanbod om onbetaalde arbeid te verrichten ongemotiveerd heeft gepasseerd.