ECLI:NL:HR:1998:ZC7052

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 1998
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
33287
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • P. Pos
  • A. Beukenhorst
  • M. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde in het economisch verkeer van onroerende zaak met asbesthoudende materialen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 1998 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de onroerend-goedbelastingen van de gemeente Het Bildt voor het jaar 1994, waarbij belanghebbende aanslagen had ontvangen op basis van de waarde van zijn onroerende zaak, gelegen aan de a-straat 1 te Z. De aanslagen waren opgelegd naar een heffingsgrondslag van f 270.000,--. Na bezwaar tegen deze aanslagen, handhaafden de Burgemeester en Wethouders (B en W) de aanslagen, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit Hof bevestigde de uitspraak van B en W, maar de Hoge Raad vernietigde deze uitspraak in een eerder arrest en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

Het Gerechtshof te Amsterdam bevestigde vervolgens opnieuw de uitspraak van B en W. In cassatie heeft de Hoge Raad de oordelen van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof voldoende aannemelijk had gemaakt dat de aanwezigheid van asbesthoudende materialen op 1 januari 1990 geen aanwijsbare waardedrukkende invloed had op de waarde van de onroerende zaak. Het Hof had geoordeeld dat de Inspecteur, die de bewijslast droeg, voldoende had aangetoond dat er in vergelijkbare omstandigheden veel kopers waren die geen waardedrukkende invloed aan de aanwezigheid van asbest toekenden. De Hoge Raad oordeelde dat deze oordelen berustten op de waardering van bewijsmiddelen door het Hof en dat deze niet met vrucht in cassatie konden worden bestreden.

De Hoge Raad heeft de proceskosten niet toegewezen, omdat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van belanghebbende verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand zijn gebleven.

Uitspraak

Nr. 33.287
29 april 1998
TB
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 maart 1997 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslagen in de onroerend-goedbelastingen van de gemeente Het Bildt.
1. Aanslagen en bezwaar
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1994 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het feitelijke gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z, op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerend-goedbelastingen van de gemeente Het Bildt opgelegd naar een heffingsgrondslag van f 270.000,--, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemeester en Wethouders (hierna: B en W, door het Hof aangeduid als de Inspecteur) zijn gehandhaafd.
2. Tot verwijzing leidend geding
Belanghebbende is van die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Leeuwarden, dat de uitspraak van B en W heeft bevestigd. De uitspraak van dit Hof van 12 mei 1995 is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 9 augustus 1996, nr. 31328, BNB 1996/335, vernietigd met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.
3. Geding na verwijzing
Het Gerechtshof te Amsterdam - verder: het Hof - heeft de uitspraak van B en W bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
4. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
B en W hebben een vertoogschrift ingediend.
5. Beoordeling van de middelen
5.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur - op wie de last rust deze stelling te bewijzen - voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op 1 januari 1990 de aanwezigheid van asbesthoudende materialen nog geen aanwijsbare waardedrukkende invloed had op de waarde van de onderhavige onroerende zaak.
5.2. Het Hof heeft hiervoor mede redengevend geoordeeld dat belanghebbende de gemotiveerde stelling van de Inspecteur dat in vergelijkbare omstandigheden veel kopers - nog een substantiële groep - prijzen betaalden waaruit geen waardedrukkende invloed bleek, onvoldoende heeft betwist. Met deze redengeving heeft het Hof kennelijk tot uitdrukking gebracht dat naar zijn oordeel op grond van transacties in vergelijkbare omstandigheden aannemelijk is dat er op de peildatum voldoende gegadigden voor de onroerende zaak van belanghebbende waren die geen waardedrukkende invloed aan de aanwezigheid van asbesthoudende materialen toekenden, om te kunnen aannemen dat bij de veronderstelde koop waarvan in dit verband moet worden uitgegaan, de door de gemeente geschatte waarde, waarbij die waardedrukkende invloed niet was aangenomen, als koopprijs zou kunnen zijn bedongen.
5.3. De onder 5.1 en 5.2 vermelde oordelen kunnen, als berustende op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen en geen nadere motivering behoevende, niet met vrucht in cassatie worden bestreden. De tegen deze oordelen gerichte middelen falen derhalve.
6. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 29 april 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.