3.1. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat de auto van belanghebbende op de datum van de beschikking in de Gemeente geparkeerd stond zonder dat de ter plaatse verschuldigde parkeerbelasting was voldaan, dat belanghebbende om 18.37 uur het bedrag van de verschuldigde belasting, van de terzake opgelegde naheffingsaanslag en van de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de in dat verband aangelegde wielklem heeft betaald en dat de wielklem om 20.10 uur door of vanwege de gemeente is verwijderd. De Gemeente had een bedrijf in [Z] gecontracteerd om, indien de dienst Parkeerbeheer zelf het ontklemmen niet kon verzorgen, wielklemmen te verwijderen. Dat bedrijf moest telkens vanuit [Z] opgeroepen worden.
3.2. Voor het Hof hebben partijen gestreden over de vraag of de verwijdering van de wielklem ruim 90 minuten na betaling van de naheffingsaanslag en de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem, tot gevolg heeft dat de beschikking wielklem moet worden vernietigd. Het Hof heeft geoordeeld dat de Gemeente de wielklem niet zo spoedig mogelijk heeft verwijderd en heeft op grond daarvan de beschikking kosten wielklem vernietigd.
3.3. Middel II bestrijdt de juistheid van deze vernietiging met het betoog dat de wetgever niet heeft voorzien in een teruggaafmogelijkheid voor gevallen waarin de beschikking kosten wielklem materieel juist is, maar de wielklem niet zo spoedig mogelijk is verwijderd, en dat in dergelijke gevallen voor de belastingplichtige slechts de mogelijkheid van een civielrechtelijke vordering wegens onrechtmatige daad openstaat. Dit betoog ziet eraan voorbij dat ook al is een beschikking in overeenstemming met de voorschriften van de Gemeentewet en een daarop gebaseerde verordening, zij bij de belastingrechter toch kan worden bestreden op de grond dat bij het nemen daarvan is gehandeld in strijd met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Middel II faalt derhalve.
3.4. Middel I richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de Gemeente de wielklem niet zo spoedig mogelijk heeft verwijderd. Voor dit punt is van belang dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van (een voorloper van) genoemd artikel 235, lid 4, zoals weergegeven in de bijlage bij de Conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2 tot en met 1.6, blijkt dat de wetgever ervan is uitgegaan dat de gemeenten hun organisatie zodanig zouden inrichten dat verwijdering van de wielklem binnen een redelijke termijn mogelijk zou zijn en dat die termijn in de praktijk één uur zou zijn.
3.5. Gelet op deze wetsgeschiedenis mag ervan worden uitgegaan en moet ook worden verlangd dat gemeenten inmiddels hun organisatie zodanig hebben ingericht dat onder normale omstandigheden de wielklem binnen de nog aanvaardbaar geachte tijd van één uur na het betalen van de kosten verwijderd kan worden, zodat behoort te worden afgezien van het toepassen van de wielklem dan wel van het geven van een beschikking tot het verhaal van de kosten daarvan indien op het desbetreffende tijdstip reeds is te voorzien dat het verwijderen niet tijdig zal kunnen geschieden. Anders zou de gemeente immers handelen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en zou er op die grond aanleiding zijn voor vernietiging van de beschikking.
3.6. Voor gevallen waarin de wielklem binnen één uur na betaling van de kosten is verwijderd, brengt het voorgaande met zich dat het tijdsverloop tussen de betaling van de kosten en de verwijdering van de wielklem geen grond oplevert voor vernietiging van de beschikking, ook niet indien eerdere verwijdering mogelijk zou zijn geweest maar een aan de gemeente toe te rekenen oorzaak tot vertraging heeft geleid.
3.7. Anderzijds heeft te gelden dat, indien meer dan één uur is verstreken na de betaling van de kosten, grond bestaat voor vernietiging van de beschikking, tenzij de gemeente stelt en aannemelijk maakt dat de vertraging het gevolg is van bijzondere omstandigheden die ten tijde van het aanbrengen van de wielklem en ten tijde van het geven van de beschikking bij de daarmee belaste personeelsleden niet bekend waren noch bekend behoefden te zijn.
3.8. In dit geval is de termijn van één uur ruimschoots overschreden. Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld zijn aangevoerd, zodat het Hof de beschikking terecht heeft vernietigd. Middel I kan derhalve niet tot cassatie leiden.