Uitspraak
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 21 juni 1996 betreffende na te melden aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Amsterdam.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Amsterdam, opgelegd aan de belanghebbende voor het parkeren op 27 oktober 1993. De naheffingsaanslag bedroeg f 62,50, waarvan f 4,-- aan enkelvoudige belasting en f 58,50 aan kosten. De Directeur van de dienst Parkeerbeheer verklaarde het bezwaar van de belanghebbende tegen deze aanslag niet-ontvankelijk. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de uitspraak van de Directeur vernietigde, de belanghebbende ontvankelijk verklaarde in zijn bezwaar, maar de naheffingsaanslag handhaafde. De belanghebbende ging vervolgens in cassatie tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de kosten van de naheffingsaanslag, zoals vastgesteld door de gemeente, niet onterecht waren. De belanghebbende had betoogd dat de raming van de kosten ondeugdelijk was, maar het Hof had geoordeeld dat de gemeente zich aan de wettelijk toegestane kosten had gehouden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de stelling van de belanghebbende niet aannemelijk was gemaakt en dat de bewijslast correct was verdeeld. De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat er geen reden was om de Verordening onverbindend te verklaren, aangezien de geraamde kosten niet boven het wettelijk toegestane bedrag uitkwamen.
Dit arrest is op 29 april 1998 vastgesteld door de raadsheer Wildeboer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.