3.2 De Ontvanger heeft niet berust in de weigering van [de notaris] . Hij heeft de hiervoor onder 1 omschreven vordering in kort geding ingesteld en aangevoerd, kort samengevat: dat hij belang heeft bij de gevraagde voorziening, met name nu hij langs publiekrechtelijke weg niet een vergelijkbaar resultaat kan bereiken; dat hij een zwaarwegend en spoedeisend belang heeft aangezien hij de gegevens nodig heeft voor het bepalen van zijn invorderingsstrategie; dat de gevraagde stukken betrekking hebben op een zakelijke transactie en de gegevens betreffende de financiële afwikkeling ervan niet als aan [de notaris] in zijn hoedanigheid van notaris toevertrouwd kunnen worden beschouwd en evenmin vertrouwelijk van aard zijn; dat deze gegevens onder de wettelijke inlichtingenplicht ingevolge art. 59 in verbinding met art. 58 Iw 1990 vallen. De Ontvanger heeft zich, onder verwijzing naar HR 11 maart 1994, nr. 8355, NJ 1995, 3, op de aan de geheimhoudingsplicht van notarissen gestelde grenzen beroepen.
[de notaris] heeft tot zijn verweer in de eerst plaats aangevoerd dat de Ontvanger niet-ontvankelijk is omdat het toelaten van het civielrechtelijke middel van het kort geding de publiekrechtelijke weg - hier: het strafrechtelijk onderzoek en de daarbij beschikbare strafvorderlijke maatregelen - doorkruist. Dit verweer is door de President verworpen.
Voorst heeft [de notaris] het standpunt van de Ontvanger betreffende de grenzen van de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van de notaris bestreden. Hij beoogde daarbij onder meer, kort samengevat, dat art. 59 Iw 1990, gezien zijn ratio, niet voor notarissen is bedoeld, dat de bankafschriften waarvan de Ontvanger inzage verlangt geen gegevensdragers in de zin van art. 59 lid 1 zijn, en dat de Ontvanger in strijd handelt met de Leidraad invordering, of met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, door zich niet terughoudend op te stellen.
De President heeft de Ontvanger in het gelijk gesteld voor zover het gaat om de gevraagde kopie van de afrekening van de verkoop en de verlangde opgave van de bankrekeningen waarnaar de ontvangen koopsom is overgeboekt. Dienaangaande overwoog de President het volgende:
‘’Ten aanzien van een kopie van de afrekening van de verkoop en de opgave van de bankrekeningen, waarheen de ontvangen koopsom is overgeboekt, moet worden geoordeeld dat het hierbij gaat om feitelijke gegevens aangaande een zakelijke transactie, waarvan niet zonder meer voor de hand ligt, dat deze voor derden verborgen moeten blijven. Daaromtrent is door de notaris ook niets gesteld, terwijl van enige aanwijzing in die richting niets is gebleken.
Dit betekent, dat voorshands moet worden geoordeeld, dat de genoemde feitelijke gegevens, waaromtrent de Ontvanger informatie heeft gevraagd, niet aan de notaris zijn toevertrouwd in die zin, dat zij vertrouwelijk zijn en voor derden verborgen dienen te blijven.’’