Uitspraak
aF. loopt, op verbeurte van een dwangsom van ƒ 100.000,-- voor iedere dag dat Edon dit bevel niet opvolgt, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
aF. gelast.
ameebrengt dat een (energie)leverancier als Edon geen gebruik mag maken van een hem (al dan niet op grond van algemene voorwaarden) toekomende bevoegdheid om de levering van energie te staken. Subsidiair heeft de curator gesteld dat Edon misbruik van haar bevoegdheden maakt door als monopolist met het machtsmiddel van afsluiting betaling van voor het faillissement ontstane schulden af te dwingen zonder zich om relevante belangen van andere betrokkenen, zoals bijvoorbeeld de werknemers van de gefailleerde vennootschappen, te bekommeren.
aF. een energiebedrijf niet verplicht de energietoevoer gedurende de afkoelingsperiode voort te zetten. Voorts heeft de President overwogen dat de faillissementen van de [A] vennootschappen in beginsel geen invloed hebben op de bevoegdheid van Edon om in geval van wanbetaling over te gaan tot afsluiting. Mede gelet op het feit dat Edon in haar afleveringsgebied een wettelijk beschermde monopoliepositie heeft, dient zij bij de beantwoording van de vraag of zij gebruik maakt van die bevoegdheid, een behoorlijke belangenafweging te maken, aldus de President. Na vervolgens te hebben overwogen dat onbesproken kan blijven de stelling van de curator, dat het Veluwse Nutsbedrijvenarrest dateert van vóór de invoering van art. 63
aen dat de maatschappelijke opvattingen sinds dat arrest zijn gewijzigd, getuige bijvoorbeeld de invoering van de afkoelingsperiode, heeft de President geoordeeld dat op grond van een afweging van de verschillende belangen Edon de energietoevoer nog enige tijd dient te continueren en de vordering van de curator toegewezen als vermeld onder 1. Daarbij heeft de President groot gewicht toegekend aan de omstandigheid dat naar zijn oordeel Edon, ook indien zij niet overgaat tot onmiddellijke afsluiting, haar ijzersterke (onderhandelings)positie niet opgeeft. De overnemer heeft er immers, aldus de President, belang bij dat er ook na de overname energie wordt geleverd, dat hij daarvoor op Edon is aangewezen en dat de kosten van een nieuwe aansluiting, waarvoor nauwelijks werkzaamheden van belang behoeven te worden verricht, in dit geval aanmerkelijk hoger zijn dan de thans openstaande vordering.
abepaalde afkoelingsperiode meebrengt dat Edon de energietoevoer moet voortzetten (rov. 5.2). Deze vooropstelling wordt in cassatie niet bestreden. Vervolgens heeft het Hof het standpunt van de curator verworpen dat, nu het Veluwse Nutsbedrijvenarrest dateert van vóór de invoering van art. 63
a, dit arrest niet meer overeenstemt met de huidige maatschappelijke opvattingen (rov. 5.3). In navolging van de hoofdregel geformuleerd in voormeld arrest dient in de onderhavige zaak te worden uitgegaan van de bevoegdheid van Edon om de energietoevoer op te schorten, nu de curator zich niet bereid heeft verklaard om de per faillissementsdatum openstaande schuld te voldoen dan wel daarvoor schriftelijk zekerheid te stellen, aldus het Hof (rov. 5.5). De vraag of Edon van deze bevoegdheid misbruik maakt dan wel deze bevoegdheid gebruikt in strijd met de jegens de andere schuldeisers in acht te nemen goede trouw, door de aankondiging de energietoevoer te zullen staken, terwijl de curator voortzetting van die toevoer geboden acht om het bedrijf als going concern over te kunnen dragen, heeft het Hof vervolgens ontkennend beantwoord (rov. 5.7 - 5.9), waarna het Hof het gevorderde alsnog heeft afgewezen. Bij die ontkennende beantwoording heeft het Hof in rov. 5.7 onder meer in aanmerking genomen dat het Hof het oneens is met de overweging van de President dat Edon, ook als zij niet overgaat tot afsluiting, haar ijzersterke onderhandelingspositie niet opgeeft, omdat zij die tegen de overnemer kan uitoefenen.
agegeven bevoegdheid om een afkoelingsperiode te gelasten. In het midden kan blijven, of in cassatie nog plaats is voor een onderzoek naar het kennelijke uitgangspunt van dit onderdeel dat de vraag of art. 63
arechtstreeks van toepassing is op gevallen als het onderhavige, bevestigend moet worden beantwoord, nu het Hof — in cassatie onbestreden — heeft geoordeeld dat deze door de President ontkennend beantwoorde vraag in hoger beroep niet meer aan de orde was. Het antwoord van de President is immers juist. De regel van art. 63
abetreft de afgifte van goederen die aan derden toebehoren (bijvoorbeeld in geval van eigendomsvoorbehoud) of goederen ten aanzien waarvan derden enig recht hebben (bijvoorbeeld in geval van pandrecht, recht van reclame of recht van hypotheek). Het in art. 63
abepaalde strekt ertoe, naar uit de memorie van toelichting bij deze bepaling blijkt (Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3,5 en 6), p. 414), te voorkomen dat de curator wordt beroofd van bijvoorbeeld in verband met een mogelijke voortzetting of verkoop van het bedrijf van wezenlijk belang zijnde goederen in een periode waarin hij zich nog geen oordeel heeft kunnen vormen over de vraag ‘’welke goederen hij in elk geval voor de boedel wil behouden.’’ De hiervoor bedoelde goederen gaan in beginsel niet verloren, zodat de rechthebbenden hun bevoegdheden na het verstrijken van de afkoelingsperiode alsnog kunnen uitoefenen. Dat is naar zijn aard anders in het geval van de verbintenis van een nutsbedrijf om de schuldenaar van energie te voorzien. Dit een en ander brengt mee dat art. 63
azich noch voor rechtstreekse noch voor analogische toepassing leent. Ook in zoverre faalt onderdeel 2.
16 oktober 1998.