Hoge Raad der Nederlanden
wonende op Sint Maarten, Nederlandse Antillen,
advocaat: mr T.H. Tanja-van den Broek,
KARIS DEVELOPMENT COMPANY N.V.,
gevestigd op Sint Maarten, Nederlandse Antillen,
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 17 maart 1995 ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: Karis - zich gewend tot dat Gerecht met het verzoek de tussen haar en eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de ten processe bedoelde bedrijfsruimte beëindigd te verklaren, althans te beëindigen, met veroordeling van [eiser], op verbeurte van een dwangsom van US$ 2.000,-- per dag, tot ontruiming van het gehuurde uiterlijk op 31 maart 1996.
[eiser] heeft het verzoek bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd Karis te veroordelen tot betaling aan hem van (1) US$ 2.450,-- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 maart 1995, en (2) NAƒ 2.033,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 1995.
Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft bij vonnis van 16 april 1996 zowel de vorderingen in conventie, met uitzondering van die tot oplegging van een dwangsom, als de vordering in reconventie toegewezen.
Tegen voormeld in conventie gewezen vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Karis heeft tegen voormeld in reconventie gewezen vonnis incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij vonnis van 21 maart 1997 heeft het Hof in het principaal appel voormeld vonnis in conventie van het Gerecht in Eerste Aanleg bevestigd, en in het incidenteel appel het vonnis in reconventie vernietigd, voor zover Karis daarbij was veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAƒ 2.033,50 met wettelijke rente en proceskosten. Opnieuw rechtdoende heeft het Hof de vordering in reconventie in zoverre afgewezen, de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, en het vonnis in reconventie voor het overige bevestigd.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Karis heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is door partijen toegelicht door hun advocaten en voor Karis mede door mr I. Brand, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Mok strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in cassatie om het volgende.
Aan de "Little Bay" op Sint Maarten is het zogeheten Holiday Paradise Resort Project ontwikkeld, welk project voorzag in (onder meer) de bouw van een hotel en een daarnaast gelegen paviljoen, die door een overdekte gang (corridor) verbonden zijn. Het hotel draagt de naam Belair Beach Hotel.
In 1986 heeft [eiser] van Holiday Paradise Development NV/Ceramco NV, de rechtsvoorgangster van Karis, bedrijfsruimte gehuurd, bestaande uit "a shop space assigned as the 'general food & liquor store', located in the Pavilion of the above mentioned project (...)". Deze schriftelijk aangegane huurovereenkomst werd met ingang van 1 april 1986 afgesloten voor de duur van vijf jaren, met een optie voor [eiser] om de huur na het verstrijken van die periode desgewenst voor een periode van vijf jaren voort te zetten. [eiser] heeft van deze optie gebruik gemaakt.
Karis heeft in het onderhavige geding gevorderd de huurovereenkomst per 31 maart 1996 beëindigd te verklaren en [eiser] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde uiterlijk op die datum. [eiser] heeft zich tegen die vorderingen verweerd, voor zover in cassatie van belang, met een beroep op huurbescherming ingevolge de Huurcommissieregeling.
Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft dat verweer verworpen op grond van zijn oordeel dat het gehuurde deel uitmaakt van het Belair Beach Hotel en daarom valt onder een in art. 17 bis van de Huurcommissieregeling opgenomen uitzonderingsbepa- ling. Het Hof heeft in gelijke zin geoordeeld. Hiertegen richt zich het middel.
3.2 Voormelde uitzonderingsbepaling is vervat in de - bij besluit van 8 februari 1977, P.B. 1977 no. 40, toegevoegde - tweede volzin van het eerste lid van art. 17 bis van de Huurcommissieregeling. Dit eerste lid luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"De regeling hierbij bedoeld vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van winkels, magazijnen, tapperijen, koffiehuizen, logementen, sociëteiten, bierhuizen, ijshuizen, restaurants en kantoren (...).
De regeling hierbij bedoeld is niet van toepassing ten aanzien van zeehavens, luchthavens, hotels en op de eerder genoemde panden voorzover deze in een zeehaven, op een luchthaven of in een hotel gevestigd zijn".
Het gaat in dit geding om de uitleg van de zinsnede "in een hotel gevestigd".
3.3 Het Hof heeft in zijn rov. 4.2 een aantal feiten en omstandigheden vermeld, die naar zijn oordeel meebrengen dat de door [eiser] gehuurde winkelruimte "in de zin van voormelde bepaling is gevestigd in het Belair Beach Hotel". Die omstandigheden zijn: - het paviljoen waarin de winkelruimte zich bevindt, is door middel van een vaste corridor verbonden met het gebouw waarin zich de hotelkamers bevinden;
- het geheel is gelegen op een afgesloten terrein met bij de ingang een bord met de vermelding "Belair Hotel";
- in het paviljoen is ook de receptie van het hotel gevestigd en worden diensten ten behoeve van de hotelgasten verleend.
Dat de vennootschap die de hotelexploitatie in handen heeft, geen enkele zeggenschap heeft over de panden gevestigd in het paviljoen en dat Karis geen zeggenschap heeft over de hotelexploitatie, doet niet eraan af dat de winkelruimte moet worden geacht in het hotel te zijn gevestigd, aldus het Hof.
3.4 Aldus heeft het Hof voormelde bepaling niet onjuist uitgelegd, noch anderszins blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. 's Hofs oordeel is zozeer verweven met een waardering van de feitelijke situatie dat het voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het bestreden oordeel is ook niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd.
Hierop stuit het middel in zijn geheel af.
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Karis begroot op ƒ 540,-- aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren Neleman en Heemskerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op
9 oktober 1998.