ECLI:NL:HR:1998:AV1127

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
109.289
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Davids
  • J. Koster
  • M. Schipper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 1998 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in Peru en destijds gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Lelystad', was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het vervoeren van cocaïne. De veroordeling was het gevolg van het aantreffen van pakketten met cocaïne in zijn bagage op Schiphol. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.A. Trimbach, die middelen van cassatie had voorgesteld.

De Hoge Raad beoordeelde de door de verdachte ingediende middelen en concludeerde dat het Gerechtshof niet onjuist had geoordeeld. Het Hof had vastgesteld dat er geen ernstige inbreuken op de procesorde waren geweest die de eerlijke behandeling van de zaak in gevaar hadden gebracht. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte, door zijn eigen bagage in te pakken, verantwoordelijk was voor de inhoud daarvan. De door de verdachte geopperde mogelijkheid dat de geheime dienst van Peru betrokken was bij het in zijn bagage plaatsen van de cocaïne werd niet aannemelijk geacht.

De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de veroordeling van het Gerechtshof, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en onttrekking aan het verkeer van de cocaïne. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn eigen bagage en de noodzaak van substantiële bewijsvoering bij het aanvoeren van verweren.

Uitspraak

3 november 1998
Strafkamer
nr. 109.289
NS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 december 1997 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Peru) op [geboortedatum] 1937, zonder bekende woonplaats hier te lande, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Lelystad" te Lelystad.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 14 augustus 1997 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer en verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr J.A. Trimbach, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De verdachte heeft een in de Engelse taal gestelde schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend. Deze schriftuur is eveneens aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
4. Beoordeling van het door de verdachte voorgestelde middel weergegeven op blz. 15 van de door hem ingediende schriftuur
4.1. Het middel keert zich tegen 's Hofs verwerping van een verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie en in het bijzonder tegen 's-Hofs mede aan deze verwerping ten grondslag gelegde overweging dat voor de beoordeling van deze zaak niet van doorslaggevend belang is of op de tape waarmee de pakketten met cocaïne waren omwikkeld al dan niet vingerafdrukken van verdachte of (slechts) van een ander of anderen zouden voorkomen.
4.2. Het Hof heeft een aantal verweren - waaronder het in het middel bedoelde verweer - verworpen zoals op blz. 2-3 van het verkorte arrest is weergegeven.
4.3. Vooropgesteld moet worden dat niet kan worden uitgesloten dat onrechtmatig optreden van opsporingsen vervolgingsambtenaren onder omstandigheden een zodanig ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert dat zulks tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden. Een zo vergaande sanctie kan in dat geval echter slechts volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
4.4. In 's Hofs op blz. 2-3 van het verkorte arrest weergegeven overwegingen en beslissingen ligt besloten 's Hofs oordeel dat zich hier niet het geval voordoet van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting gelet op het hiervoor onder 4.3 overwogene en is evenmin onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de stukken, zoals deze zijn verhandeld ter terechtzitting, niet inhouden dat door of namens de verdachte is aangevoerd - en de stukken ook overigens niets inhouden waaruit zulks kan volgen - dat sprake is geweest van doelbewust in het ongerede doen geraken van het verpakkingsmateriaal van de cocaïne.
Voorts is in dit verband van belang dat het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat in de aan de verdachte toebehorende en door hemzelf te Lima ingepakte koffer en tas op Schiphol pakketten met cocaïne zijn aangetroffen, dat als uitgangspunt geldt dat degene die zijn eigen bagage inpakt en op reis meeneemt weet wat hij bij zich heeft, dat zulks onder omstandigheden anders kan liggen maar dat in het onderhavige geval daarvoor alle aanknopingspunten ontbreken nu de door de verdachte geopperde mogelijkheid dat de geheime dienst van Peru er de hand in zou hebben gehad dat de pakketten met cocaïne op het vliegveld van Lima in zijn bagage zijn gedaan, niet aannemelijk is geworden. Dit oordeel is gelet op de door het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgestelde feiten en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting niet onbegrijpelijk. 's Hofs mede daarop gebaseerde oordeel dat niet van doorslaggevend belang is of op de tape waarmee de pakketten cocaïne waren omwikkeld al dan niet vingerafdrukken van verdachte of (slechts) van een ander of anderen zouden voorkomen, is evenmin onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat - naar het Hof klaarblijkelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld - het eventuele ontbreken van de vingerafdrukken van de verdachte op op dat verpakkingsmateriaal niet noodzakelijkerwijs zou betekenen dat de verdachte geen wetenschap had omtrent de inhoud van zijn bagage.
4.5. Het middel faalt derhalve.
5. Beoordeling van het eerste door mr Trimbach voorgestelde middel.
5.1. Het middel richt zich met een rechts- en motiveringsklacht tegen 's Hofs afwijzing van een ter terechtzitting in hoger beroep gedaan verzoek om een onderzoek te laten verrichten naar de betrokkenheid van de geheime dienst van Peru.
5.2. Het Hof heeft met betrekking tot dit verzoek overwogen en beslist als is weergegeven op blz. 2-3 van het verkorte arrest.
5.3. Het verzoek is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv. Maatstaf bij de beoordeling van een dergelijk verzoek is ingevolge art. 315, eerste lid, Sv of de noodzaak van het verzochte is gebleken. Ingevolge art. 415 Sv zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op het geding in hoger beroep.
5.4. Door te overwegen en te beslissen als op blz. 2-3 is weergegeven, heeft het Hof dus de juiste maatstaf toegepast. Gelet op hetgeen door de verdediging blijkens de weergave door het Hof aan het verzoek ten grondslag is gelegd, geeft 's Hofs afwijzing voorts niet blijk van miskenning van die maatstaf en is het ook niet onbegrijpelijk. 's Hofs afwijzing van het verzoek is - anders dan het middel betoogt - toereikend gemotiveerd.
5.5. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
6. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 1O1 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
7. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwiji de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
8. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als voorzitter, en de raadsheren Koster en Schipper, in bijzijn van de waarnemend-griffier Knol, en uitgesproken op 3 november 1998