ECLI:NL:HR:1998:AD2908

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 juni 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
107.596 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Haak
  • A. van Erp
  • T. Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • K. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep wegens onjuist rechtsmiddel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 1998 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem op 7 oktober 1996 veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden wegens het medeplegen van een overtreding van de Meststoffenwet. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar het Hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, omdat het volgens hen niet het juiste rechtsmiddel was. De verdachte heeft vervolgens cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.G.A. Linssen.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, maar de Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep. De Hoge Raad stelde vast dat de verdachte, door zijn advocaat, in feite beroep in cassatie had willen instellen, en dat het Hof dit had moeten begrijpen. De Hoge Raad heeft de stukken in handen gesteld van de Griffier van de Hoge Raad, zodat het beroep in cassatie verder behandeld kan worden. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste rechtsmiddelen en de verantwoordelijkheden van advocaten in het proces.

Uitspraak

30 juni 1998
Strafkamer
nr. 107.596 E
MF .
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 14 juli 1997 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden einduitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 7 oktober 1996, waarbij de verdachte ter zake van "medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2 van de Meststoffenwet 1947 (artikel 8 Besluit mestbank en mestboekhouding (Meststoffenwet) " is veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr J.G.A. Linssen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd dat :
hij op of omstreeks 09 november 1995, althans in de maand november. 1995 te [plaats] in de gemeente [plaats], althans in Nederland, terwijl er dierlijke meststoffen werden afgeleverd, als afnemer bij, voornoemde aflevering, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen geen afleveringsbewijs heeft opgemaakt overeenkomstig het vierde lid van artikel 8 van het "Besluit mestbank en mestboekhouding (Meststoffenwet)", aangezien het afleveringsbewijs voor wat betreft "tonnen" en/of "kilogrammen fosfaat" niet overeenkomstig de daarbij voorgeschreven wijze volledig en naar waarheid was ingevuld;
4.2. Tot de stukken van het geding behoort een door de Griffier van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem met de raadsman van de verdachte ondertekende akte blijkens welke de laatstgenoemde op 21 oktober 1996 ter griffie van de Rechtbank heeft verklaard namens de verdachte beroep in te stellen tegen het vonnis van de Economische Politierechter van 7 oktober 1996.
4.3. Blijkens het hiervoor onder 4.1 weergegevene is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij een voorschrift gesteld krachtens art. 6 (oud) Meststoffenwet heeft overtreden, hetgeen ingevolge art. 1a, aanhef en onder 3º, WED in verbinding met art. 2, vierde lid, van die Wet een overtreding is.
Gelet op de door de Politierechter opgelegde straf, zoals hiervoor onder 1 vermeld, stond tegen voormeld vonnis krachtens art. 51, eerste lid aanhef en onder 2º sub a, WED geen hoger beroep doch wel beroep in cassatie open.
4.4. Het Hof heeft met betrekking tot de. ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep als volgt overwogen:
Verdachte is bij vonnis van de economische politierechter in de arrondissementsrechtbank te Arnhem op 7 oktober 1996 terzake van een economische overtreding, als bedoeld in artikel 2, vierde lid van de Wet op de economische delicten op tegenspraak veroordeeld tot een geldboete van fl 500, -. Tegen dit vonnis stond, gelet op het bepaalde in artikel 51 van de Wet op de economische delicten, enkel het rechtsmiddel van cassatie open. Namens verdachte is evenwel hoger beroep ingesteld. Nu verdachte blijkens het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van de economische politierechter te Arnhem van 23 september 1996 ter terechtzitting werd bijgestaan door een advocaat en het rechtsmiddel van hoger beroep, blijkens de daarvan opgemaakte akte, namens verdachte werd ingesteld door een advocaat, is het hof van oordeel dat het op de weg van een van deze advocaten heeft gelegen verdachte voor te lichten omtrent het instellen van het toepasselijke rechtsmiddel en het toepasselijke rechtsmiddel in te (doen) stellen. Nu door een raadsman een onjuist rechtsmiddel is ingesteld behoren de effecten daarvan voor rekening van de verdachte te komen en dient verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep.
4.5. Degene die tegen een vonnis een rechtsmiddel instelt moet in het algemeen geacht worden het volgens de wet daartegen openstaande rechtsmiddel te hebben willen aanwenden. Nu niet blijkt van een omstandigheid op grond waarvan vorenstaande regel in de onderhavige zaak uitzondering zou moeten leiden - de enkele omstandigheid dat het beroep is ingesteld door een raadsman kan niet gelden als een zodanige omstandigheid - had het Hof in plaats van de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het namens hem ingestelde beroep dat beroep moeten verstaan als beroep in cassatie en moeten bepalen dat de stukken van het geding ter behandeling van dat cassatieberoep aan de Griffier van de Hoge Raad zouden worden gezonden. Dat brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal doen wat het Hof had behoren te doen en het ingestelde beroep verstaan als beroep in casssatie.
5. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat het middel geen bespreking behoeft en dat moet worden beslist als volgt.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het bestreden arrest;
Verstaat dat de verdachte beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 7 oktober 1996;
Stelt de stukken in handen van de Griffier van de Hoge Raad, opdat daarmee wordt gehandeld overeenkomstig art. 436 Sv.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp en Koster, in bijzijn van de waarnemend-griffier Van Woensel, en uitgesproken op
30 juni 1998.