ECLI:NL:HR:1998:AA4646
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A. Bellaart
- C. de Moor
- J. van Brunschot
- M. van Vliet
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en de beoordeling van vertrouwen gewekt door boekenonderzoek
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de fiscale eenheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 20 april 1994 tot en met 31 augustus 1995, bedroeg in totaal f 549.828,-- aan enkelvoudige belasting en een gelijk bedrag aan verhoging. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor wat betreft de verhoging, waarbij het Hof kwijtschelding van de verhoging heeft verleend tot 50 procent van het bedrag aan enkelvoudige belasting, maar de uitspraak voor het overige heeft bevestigd.
Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld en daarbij zes middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden. De zaak is toegelicht door mr. B. Emmerig, advocaat te 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld, waarbij het eerste middel betrof de klacht dat het Hof ten onrechte niet is ingegaan op de stelling van belanghebbende dat er rechtens te honoreren vertrouwen was gewekt dat naheffing achterwege zou blijven na het afsluiten van het boekenonderzoek over de jaren 1989 tot en met 1993.
De Hoge Raad oordeelt dat de klacht gegrond is, maar niet tot cassatie kan leiden. De feiten en omstandigheden die in het middel worden aangevoerd, zijn immers dezelfde als die in andere zaken die op dezelfde dag door de Hoge Raad zijn behandeld. In die zaken is geoordeeld dat er geen rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep. Dit arrest is vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen en de raadsheren Bellaart, De Moor, Van Brunschot en Van Vliet, en is in het openbaar uitgesproken op 16 december 1998.