ECLI:NL:HR:1998:AA2612

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33370
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • F. Fleers
  • P. Pos
  • M. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking heeft op de aan X te Z opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De belanghebbende, een predikant, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 71.620,--. Na bezwaar werd de aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, maar het Hof vernietigde deze uitspraak en verlaagde de aanslag tot f 70.649,--. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.

In cassatie werd vastgesteld dat de belanghebbende, die gehuwd is en twee kinderen heeft, in 1993 werkzaam was bij de Hervormde Gemeente te R. en later bij de Hervormde Gemeente te Z. Hij had een huurwoning ter beschikking gekregen, waarvan de zolderverdieping als kantoorruimte werd gebruikt. De huiskamer, die voor 42,5 procent van de tijd als ontvangstruimte werd gebruikt, leidde tot discussie over de toerekening van kosten. Het Hof oordeelde dat de kosten van de huiskamer moesten worden gesplitst, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de door de belanghebbende ontvangen kostenvergoedingen niet tot zijn inkomsten uit arbeid behoren, en dat het Hof een te strenge maatstaf had aangelegd door te eisen dat vergoedingen op declaratiebasis waren verstrekt. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, en de vraag of de belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor proceskosten zal door het verwijzingshof moeten worden beoordeeld.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 mei 1997 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 71.620,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 70.649,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen en ambtshalve 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is predikant. Hij is gehuwd en heeft twee kinderen. In 1993 was hij tot 1 september werkzaam bij de Hervormde Gemeente te R. Met ingang van die datum is hij werkzaam bij de Hervormde Gemeente te Z. Deze heeft hem een huurwoning ter beschikking gesteld. De als werkkamer ingerichte zolderverdieping van die woning is een kantoorruimte in de zin van artikel 36, eerste lid, onderdeel b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Omdat deze werkkamer te klein is voor de ontvangst van bezoekers en het houden van catechisatie- en kringgesprekken, gebruikt belanghebbende daarvoor zijn huiskamer. De huiskamer beslaat 42,5 percent van de woning en is voor de helft van de tijd in gebruik als ontvangstruimte. Voor administratie- en representatiekosten heeft belanghebbende een vergoeding van f 3.300,-- ontvangen. 3.2. In de onder 3.1 vermelde omstandigheden is de huiskamer niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voor het persoonlijke leven van belanghebbende en zijn gezin in gebruik, zodat de aan het gebruik van de huiskamer verbonden kosten, gelijk ook het Hof heeft geoordeeld, moeten worden gesplitst overeenkomstig de in het arrest van de Hoge Raad van 6 februari 1980, nr. 19506, BNB 1980/91, vermelde maatstaven. Voor een toetsing aan het in artikel 35, lid 1, tweede volzin, van de Wet opgenomen vereiste (het vergelijkingscriterium) is dan geen plaats (HR 8 januari 1997, nr. 30191, BNB 1997/62). Middel I, dat wat betreft het laatste van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve. 3.3. Het tweede middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat "interne compensatie" slechts mogelijk is indien, zo geen bezwaar was gemaakt of beroep ingesteld, de te weinig geheven belasting op de voet van artikel 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen mocht worden nagevorderd. Dit middel is terecht voorgesteld. Indien een belastingplichtige in beroep een aanslag op een bepaald punt bestrijdt, staat het de inspecteur vrij andere elementen van de aanslag aan de orde te stellen en op grond daarvan het standpunt in te nemen dat de aanslag, hoewel mogelijk op het bestreden punt onjuist, toch niet of met een lager bedrag moet worden verminderd. Hij is daarbij niet onderworpen aan de door het Hof aangenomen beperking. 's Hofs oordeel geeft mitsdien blijk van een onjuiste rechtsopvatting. 3.4. Voor het Hof heeft belanghebbende bepleit dat de door hem ontvangen kostenvergoedingen op de voet van artikel 23, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet niet tot zijn inkomsten uit arbeid behoren. Het Hof heeft dat standpunt verworpen op grond van zijn oordeel dat deze bepaling slechts geldt voor vergoedingen die op declaratiebasis zijn verstrekt en niet voor algemene kostenvergoedingen. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 1997, nr. 31660, BNB 1997/265, is dat laatste juist, maar heeft het Hof een te strenge maatstaf aangelegd door te eisen dat de vergoedingen op declaratiebasis zijn verstrekt. 3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De vraag of in verband met de behandeling van het geding voor het Hof aan belanghebbende een vergoeding voor proceskosten dient te worden toegekend, zal door het verwijzingshof moeten worden beoordeeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht; - verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 9 december 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.