ECLI:NL:HR:1998:AA2597

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34244
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Bellaart
  • Van Brunschot
  • Van Vliet
  • Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting 1991

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 24 februari 1998. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991, opgelegd aan belanghebbende, met een belastbaar inkomen van f 11.722.376,--. Van dit bedrag was f 9.321.580,-- belast naar het tarief van artikel 57a, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1991). Na bezwaar tegen de aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verlaagd tot een belastbaar inkomen van negatief f 8.346,--. Deze uitspraak is aan het arrest gehecht.

De Staatssecretaris heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In het cassatieberoep heeft belanghebbende het beroep bestreden met een vertoogschrift. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er termen aanwezig zijn om de kosten die belanghebbende heeft moeten maken in verband met de behandeling van het geding in cassatie, te vergoeden. De Hoge Raad heeft het beroep van de Staatssecretaris van Financiën verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 16 december 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van Brunschot, Van Vliet en Hammerstein, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en in het openbaar uitgesproken. Tevens is er een recht geheven van f 315,-- van de Staatssecretaris van Financiën ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 1998 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de inkomsten belasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 11.722.376,--, waarvan een bedrag van f 9.321.580,-- belast naar het tarief van artikel 57a, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1991), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van negatief f 8.346,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 16 december 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van Brunschot, Van Vliet en Hammerstein, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en in het openbaar uitgespoken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een recht geheven van f 315,--.