ECLI:NL:HR:1998:AA2597
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Bellaart
- Van Brunschot
- Van Vliet
- Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting 1991
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 24 februari 1998. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991, opgelegd aan belanghebbende, met een belastbaar inkomen van f 11.722.376,--. Van dit bedrag was f 9.321.580,-- belast naar het tarief van artikel 57a, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1991). Na bezwaar tegen de aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verlaagd tot een belastbaar inkomen van negatief f 8.346,--. Deze uitspraak is aan het arrest gehecht.
De Staatssecretaris heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In het cassatieberoep heeft belanghebbende het beroep bestreden met een vertoogschrift. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er termen aanwezig zijn om de kosten die belanghebbende heeft moeten maken in verband met de behandeling van het geding in cassatie, te vergoeden. De Hoge Raad heeft het beroep van de Staatssecretaris van Financiën verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 16 december 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van Brunschot, Van Vliet en Hammerstein, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en in het openbaar uitgesproken. Tevens is er een recht geheven van f 315,-- van de Staatssecretaris van Financiën ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie.