gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 mei 1995 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de be lasting van personenauto's en motorrijwielen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is, met dagtekening 27 januari 1994, een naheffingsaanslag, aanslagnummer 941069, in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd ten bedrage van f 6.733,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep ge komen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr H.J. van Gijssel, advocaat te Amsterdam.
3. Beoordeling van de klachten De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikke ling.
4. Ambtshalve beoordeling van 's Hofs uitspraak 4.1. Het Hof heeft vastgesteld: dat belanghebbende in maart 1992 een Daihatsu, type Feroza Resintop EL II, met een hardtop (dichte kap) heeft gekocht; dat de auto was voorzien van een zogenoemd grijs kenteken; dat belanghebbende bij de aankoop een soft-top, zijnde een kap met zijruiten aan linker- en rechterzijde, heeft besteld; dat deze soft-top is nageleverd in september 1992; dat in juni 1993 door ambtenaren van de douane is vastgesteld dat de auto was voorzien van een soft-top.
4.2. Het Hof heeft geoordeeld: dat vaststaat dat belanghebbende aan de in het geding zijnde auto een zogenoemde soft-top heeft aangebracht; dat dit betekent dat de auto zowel aan de linker- als aan de rechterzijde van een ruit werd voorzien; dat op grond van hetgeen is bepaald in artikel 3, lid 1 jo. lid 3, aanhef en onderdeel b, 3o, van de Wet belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) de Inspecteur de auto alsdan terecht als een personenauto heeft aangemerkt. 3.1. Gezien de door belanghebbende voor het Hof aangevoerde stelling dat de auto nooit als "grijs kenteken auto" in de verkoop gebracht had mogen worden, behoeft laatstvermeld oordeel nadere motivering. Immers, indien die stelling juist is en de auto reeds vóór 1 januari 1993 als personenauto diende te worden aangemerkt, is de onderhavige aanslag ten onrechte opgelegd, aangezien, gelet op de hiervóór in 4.1 vermelde vaststellingen, ervan moet worden uitgegaan dat het gebruik met de auto van de weg reeds vóór de invoering van de Wet (1 januari 1993) is aangevangen. 3.2. 's Hofs uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. 3.3.
3.4. 5. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld. De vraag of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend, zal door het verwijzingshof worden beoordeeld. 6. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof; verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschul digd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsma tig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 26 augustus 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en in het openbaar uitgesproken.