gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 juli 1997 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgeleg de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opge legd naar een belastbaar inkomen van f 115.769,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep geko men bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Plaatsvervangend Procureur-Generaal Van Soest heeft op 16 maart 1998 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende is registerloods in geheel Zuidwest- Nederland. Hij is sinds 1 september 1988 lid van een maatschap, waarvan D B.V. beherend vennoot is en belanghebbende één van de niet-beherende vennoten, die belast zijn met het loodsen van schepen. Belanghebbende heeft in 1990 geen andere inkomsten gehad dan winst uit deze onderneming. Belanghebbende heeft niet elders dan in zijn - niet tot het ondernemingsvermogen behorende - woning kantoorruimte ter beschikking. Hij wordt door middel van de in deze kantoorruimte aanwezige telefoon- en faxapparatuur op de hoogte gesteld van de door hem te verrichten loodswerkzaamheden. Vanuit de kantoorruimte treft belanghebbende ten behoeve van deze werkzaamheden onder meer de voorbereidingen betreffende getijde- en dieptegegevens en het vervoer over de weg of het water. Tevens verzorgt hij in de kantoorruimte zijn administratie. Belanghebbende dient op 174 dienstdagen en 30 roostervrije dagen per jaar ter beschikking te staan van de maatschap, waarbij een dag bestaat uit een periode van 24 aaneengesloten uren.
3.2. Voor het Hof was in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende bij het bepalen van de winst terecht rekening heeft gehouden met de aftrek van kosten die verband houden met de hiervóór genoemde kantoorruimte.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat aan de voorwaarde van artikel 8b, lid 1, onderdeel a, onder 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1990), dat de belastingplichtige zijn winst grotendeels vanuit de kantoorruimte in zijn eigen woning verwerft, slechts wordt voldaan indien althans gezegd kan worden dat belanghebbende zijn werkzaamheden als registerloods vanuit zijn kantoorruimte thuis organiseert en administratief begeleidt. Uitgaande van dit oordeel heeft het Hof aannemelijk geacht dat de loodswerkzaamheden worden georganiseerd en geadministreerd door D B.V. en de diverse loodsposten en dat belanghebbende daartegenover onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om te kunnen oordelen dat hij zijn werkzaamheden thuis organiseert en administratief begeleidt, waaraan niet afdoet de omstandigheid dat belanghebbende de hiervóór onder 3.1 genoemde werkzaamheden vanuit en in zijn kantoorruimte verricht, mede gelet op het feit dat het aannemelijk is dat deze werkzaamheden hooguit enkele uren per week zullen vergen.
3.4. Nu de winst van een ondernemer alleen dan grotendeels in of vanuit de kantoorruimte in de woning wordt gegenereerd, indien de in de kantoorruimte verrichte werkzaamheden, kwantitatief en kwalitatief, van voldoende betekenis zijn voor het geheel van de werkzaamheden van de ondernemer, geven de hiervóór in 3.3 vermelde oordelen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen zij als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op hun juistheid worden getoetst. Mitsdien faalt het eerste middel.
3.5. Het tweede middel faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag aangezien in 's Hofs uitspraak niet valt te lezen, dat het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende slechts de volledige kostenaftrek toekomt indien de volledige organisatie en administratie betreffende de door hem verrichte werkzaamheden plaatsvinden in de kantoorruimte in zijn woning.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een ver oordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 26 augustus 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot, Meij en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en in het openbaar uitgesproken.Nr. 33.593 Mr Van Soest
Derde Kamer A Conclusie inzake:
Inkomstenbel./premie 1990 X
Parket, 16 maart 1998 tegen
de staatssecretaris van Financiën
Edelhoogachtbaar College,