ECLI:NL:HR:1998:AA2532
Hoge Raad
- Cassatie
- De Moor
- Meij
- Van Vliet
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en de behandeling van vergoedingen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 augustus 1997, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1990. De naheffingsaanslag was oorspronkelijk opgelegd door de Inspecteur, maar na bezwaar was deze verminderd tot een bedrag van f 7.805,-- aan enkelvoudige belasting. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De kern van het geschil voor het Hof was of de betalingen die door de huurder aan belanghebbende zijn gedaan, moesten worden gekwalificeerd als afkoop van huur of als schadeloosstelling voor geleden vermogensschade. Het Hof oordeelde dat het afzien van procederen, in combinatie met de betaling, een dienst vormde die onderhevig is aan de heffing van omzetbelasting. Dit oordeel was gebaseerd op de overweging dat de prestaties zoals bedoeld in de Wet op de omzetbelasting 1968 ook kunnen bestaan uit het nalaten van werkzaamheden.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen had eerder geoordeeld dat een verandering in de contractuele relatie, zoals de beëindiging van een huurcontract tegen vergoeding, onder de vrijstelling van de Zesde Richtlijn valt. Dit leidde tot de conclusie dat de afkoopsom op dezelfde manier behandeld moest worden als de vergoeding voor de oorspronkelijk overeengekomen prestatie, en dus aan de heffing van omzetbelasting was onderworpen.
Belanghebbende voerde aan dat er ook vermogensschade was geleden door het niet nakomen van een investeringsverplichting door de huurder. Het Hof had echter geoordeeld dat deze stelling niet tot cassatie kon leiden, omdat de waarde van de investeringsverplichting ook tot de belaste vergoeding zou hebben behoord. De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het Hof juist was en verwierp het beroep in cassatie. Er werden geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.