ECLI:NL:HR:1998:AA2530

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33688
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Bellaart
  • Van der Putt-Lauwers
  • Van Brunschot
  • Meij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vennootschapsbelasting en aanhouden van certificaten van aandelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 augustus 1998 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1992, waarbij een belastbaar bedrag van f 1.814.421,-- was vastgesteld. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij het van belang was dat belanghebbende in 1990 certificaten van aandelen in J N.V. had verworven en een managementovereenkomst had gesloten met E B.V. Het Hof had geoordeeld dat belanghebbende onvoldoende had aangetoond dat het aanhouden van de certificaten in lijn lag met de normale bedrijfsuitoefening. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het bezit van de certificaten wel degelijk in de lijn van de normale bedrijfsuitoefening lag, en heeft de uitspraak van het Hof vernietigd.

De Hoge Raad heeft de aanslag verminderd tot een belastbaar bedrag van f 1.690.785,-- en heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en proceskosten aan belanghebbende. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om voldoende feiten en omstandigheden aan te tonen die hun fiscale positie ondersteunen, en bevestigt dat de Hoge Raad in staat is om zelf de zaak af te doen indien de feiten dat toelaten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., te Z, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's- Hertogenbosch van 4 april 1997 betreffende de haar voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelas ting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 1.814.421--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspec teur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Plaatsvervangend Procureur-Generaal Van Soest heeft op 4 maart 1998 geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van f 1.690.785,--.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: 3.1.2. Belanghebbende, opgericht op 30 december 1988, heeft op 30 december 1989 60% van de aandelen E B.V. (hierna: E) verworven. Op 2 mei 1990 verkocht belanghebbende rond 27% van de aandelen E aan H B.V. (hierna: H) voor een koopsom van f 6.666.000,--, waarvan f 1.666.000,-- door belanghebbende diende te worden aangewend voor de aankoop van certificaten van aandelen aan toonder in J N.V. (hierna: J; J is de enig aandeelhouder van H). Belanghebbende verwierf in J een belang van minder dan 5%. Belanghebbende mocht de certificaten J niet vrij verkopen. 3.1.3. Eveneens op 2 mei 1990 sloot belanghebbende met E een managementovereenkomst. De groep van vennootschappen waarvan belanghebbende deel uitmaakte, en de J-groep zijn beide actief in de informatie- industrie. 3.1.4. Op 14 november 1991 verkocht belanghebbende de haar resterende aandelen E aan H. 3.1.5. Onder meer in 1992 verkocht belanghebbende certificaten J, waarbij zij een boekwinst behaalde. 3.1.6. Buiten geschil is dat belanghebbende, ook afgezien van het bepaalde in artikel 2, lid 5, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, een onderneming dreef (uitspraak Hof, punt 3.5).
3.1.7. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat, nu belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan het Hof tot de conclusie zou kunnen komen dat de litigieuze certificaten werden aangehouden ter wille van een daaruit voortvloeiende betrekking tussen belanghebbendes bedrijfsuitoefening en die van J, het aanhouden van bedoelde certificaten niet in de lijn lag van de normale uitoefening van de door belanghebbende gedreven onderneming.
3.1.8. 3.3. Middel I, dat zich tegen dit oordeel keert, treft doel. De hiervóór in 3.1 vermelde feiten laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat het bezit van de certificaten van aandelen J ligt in de lijn van de normale bedrijfsuitoefening van belanghebbende. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie en het geding voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna wordt vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede die van de Inspecteur; vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 1.690.785,--; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 75,--, derhalve in totaal f 390,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand; veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst aan de Staat als de rechtspersoon die de bij het Hof gemaakte kosten moet vergoeden.
Dit arrest is op 26 augustus 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en in het openbaar uitgesproken.