gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 december 1996 betreffende de haar voor het boekjaar 1989/1990 opgelegde aanslag in de vennootschaps belasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het boekjaar 1989/1990 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 63.752.090,--, welke aan slag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep geko men bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoog schrift het cassatieberoep bestreden. De Plaatsvervangend Procureur-Generaal Van Soest heeft op 1 oktober 1997 geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van f 36.175.090,--.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: In het boekjaar 1 juni 1988 tot en met 31 mei 1989 zijn door belanghebbende, die een rederij van visserijschepen (trawlers) en koopvaardijschepen (koelschepen, coasters) exploiteert, twee trawlers verkocht, waarbij boekwinsten zijn gerealiseerd tot een totaal bedrag van f 27.577.000,--. Ten belope van dit bedrag is een vervangingsreserve als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 gevormd. In het onderhavige boekjaar (1989/1990) heeft belanghebbende een nieuwgebouwde trawler (nieuwwaarde f 48.683.000,--), eigendom van C B.V., gehuurd. Op 21 december 1989 is dit schip in de vaart gekomen en door belanghebbende gehuurd en in gebruik genomen. Belanghebbende heeft op 10 mei 1990 de aandelen in bedoelde vennootschap gekocht en is overeengekomen dat de exploitatie met terugwerkende kracht sedert 1 januari 1990 voor haar rekening is. Met ingang van 1 juni 1990 vormde belanghebbende met die vennootschap een fiscale eenheid. De Inspecteur heeft de vervangingsreserve tot de winst van het onderhavige boekjaar gerekend. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ultimo het onderhavige boekjaar nog steeds het voornemen had de verkochte trawlers te vervangen en dat de door de verkoop van de trawlers afgestoten vangstcapaciteit moet worden geacht te zijn vervangen op het moment dat belanghebbende en de hiervóór genoemde vennootschap, waarvan zij de aandelen heeft verworven, in een fiscale eenheid zijn opgenomen.
3.2. Het Hof heeft belanghebbendes standpunt verworpen en overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur beslist. Het heeft daartoe overwogen: dat niet in geschil is dat de verkoop van de trawlers een verlies aan vangstcapaciteit met zich bracht; dat de vaststaande feiten geen andere gevolgtrekking toelaten dan dat belanghebbende dit verlies in het onderhavige boekjaar heeft opgevangen; dat, zou nog aanvaard kunnen worden dat bij belanghebbende bij het huren van het nieuwgebouwde schip nog immer het voornemen bestond over te gaan tot de verwerving van een bedrijfsmiddel dat de afgestoten trawlers zou vervangen - dat de huur immers niet een voortdurende behoeft te zijn, ofschoon juist het bedoelde schip naar zeggen van belanghebbende een vervangend karakter droeg - niet langer van een dergelijk voornemen sprake kan zijn geweest toen belanghebbende door de verwerving van de aandelen van de vennootschap waartoe het schip behoorde, over het schip de uitsluitende beschikkingsmacht verwierf, het tijdstip van welke verwerving in het onderhavige boekjaar viel.
3.3. Tegen deze beslissing van het Hof komt middel I terecht op. Het huren van het schip en de daarop volgende verwerving van de aandelen in de vennootschap, waartoe het schip behoorde, zoals hiervóór in 3.1 omschreven, alsmede het vormen van een fiscale eenheid, zodra dit mogelijk was, laten immers geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbendes voornemen erop was gericht over te gaan tot de verwerving van dit schip als bedrijfsmiddel dat de afgestoten trawlers zou vervangen, terwijl eerst met de totstandkoming van de fiscale eenheid deze vervanging is gerealiseerd, aangezien alsdan geacht moet worden dat het schip tot het vermogen van belanghebbende is gaan behoren. 's Hofs uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De overige middelen behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie en het geding voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede die van de Inspecteur; vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belas tbaar bedrag van f 36.175.090,--; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschul digd geworden griffierecht ten bedrage van f 300,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 75,--, derhalve in totaal f 375,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor be roepsmatig verleende rechtsbijstand; veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het ge ding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 3.550,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst aan de Staat als de rechtspersoon die de bij het Hof gemaakte kosten moet vergoeden.
Dit arrest is op 25 maart 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van Brunschot, Meij en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.Nr. 32.945 Mr Van Soest
Derde Kamer A Conclusie inzake:
Vennootschapsbel. 1989/1990 X B.V.
Parket, 1 oktober 1997 tegen
de staatssecretaris van Financiën