gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 8 juli 1997 betreffende na te melden hem over het jaar 1991 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van negatief f 19.606,--. Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 124.995,--, met een verhoging van 100 percent, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op f 10.000,-- is kwijtgescholden. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag gehandhaafd en het besluit tot gedeeltelijke kwijtschelding bevestigd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft de panden a-straat 3 en 4 te Q op 31 december 1990 verworven voor f 300.000,--. In zijn aangifte inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende f 140.700,-- aan kosten van onderhoud van de panden in aftrek gebracht. Bij het vaststellen van de primitieve aanslag over het onderhavige jaar heeft de Inspecteur de aangifte gevolgd. Naar aanleiding van belanghebbendes aangifte voor het jaar 1992 heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld naar de onderhoudskosten. De desbetreffende werkzaamheden hebben bestaan in een verbouwing van de panden die gepaard is gegaan met de toevoeging van een geheel nieuwe verdieping/woonruimte en het maken van een zolderverdieping tot een woonruimte. Belanghebbende heeft voor het Hof erkend dat de kosten verbonden aan deze met de verbouwing gepaard gaande werkzaamheden, bij de aangifte ten onrechte als onderhoudskosten zijn aangemerkt. 3.2. Tegen de hem opgelegde verhoging heeft belanghebbende voor het Hof, voorzover in cassatie van belang, aangevoerd dat geen sprake is van een de navordering rechtvaardigend nieuw feit en dat, indien alleen zijn kwade trouw de navordering zou rechtvaardigen, geen verhoging kan worden opgelegd, omdat de gedraging terzake waarvan de verhoging is opgelegd zich heeft voorgedaan vóór 4 mei 1994. Het Hof heeft de opgelegde verhoging in stand gelaten op grond van zijn oordeel dat een nieuw feit de navordering rechtvaardigde, zodat de vraag of laatstgenoemde stelling van belanghebbende juist is, in het geding voor het Hof geen beantwoording behoefde. 3.3. Voor het Hof heeft belanghebbende de stelling dat sprake is van een nieuw feit bestreden, onder meer met het betoog dat de Inspecteur ten tijde van het regelen van de primitieve aanslag beschikte over de bouwvergunning die belanghebbende is verleend voor de werkzaamheden waarover het gaat. Blijkens de tot de stukken van het geding behorende kopie van het voorblad van die vergunning is deze verleend "voor het verbouwen van de panden a-straat 3-4 van 2 winkels en woning tot 7 appartementen". Op deze kopie zijn drie stempels aangebracht: "Ent.nr 00.00.001" (welk nummer ook in een stempel op de door de Inspecteur bij het Hof overgelegde kopie van het aangiftebiljet van belanghebbende voorkomt), "B.O. T 06 sep 1991" en "Minute". De primitieve aanslag is gedagtekend 31 juli 1992. Nu blijkens de eveneens tot de gedingstukken behorende brief van de Inspecteur van 22 april 1994 waarin deze de navorderingsaanslag heeft aangekondigd, juist het feit dat een bouwvergunning was aangevraagd "tot verbouwing van 2 winkels en een woning tot 7 appartementen", mede gezien de verhouding tussen de aankoopprijs en de gemaakte kosten, de aanleiding heeft gevormd tot het opleggen van de navorderingsaanslag, had het Hof niet zonder nadere toelichting mogen voorbijgaan aan belanghebbendes stelling dat vanwege een door de Inspecteur begaan ambtelijk verzuim de navordering niet werd gerechtvaardigd door een nieuw feit. De uitspraak van het Hof kan derhalve niet in stand blijven en verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten Nu belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, zal de Staatssecretaris van Financiën worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, - verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--.
Dit arrest is op 6 mei 1998 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.