ECLI:NL:HR:1998:AA2504

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33254
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Urlings
  • J. Zuurmond
  • C. Fleers
  • A. Pos
  • M. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag loonbelasting en heffingsrente

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 maart 1997. De zaak betreft een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen over het tijdvak van 1 januari 1990 tot en met 31 december 1991, waarbij een bedrag van f 24.106,-- aan belasting en premie is opgelegd, met een verhoging van 100 procent. De Inspecteur heeft deze verhoging bij het opleggen van de aanslag tot 50 procent kwijtgescholden. Daarnaast is er een heffingsrente van f 6.151,-- in rekening gebracht. Na bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente gehandhaafd, maar de verhoging tot 25 procent kwijtgescholden. X B.V. is tegen deze uitspraak in beroep gegaan bij het Hof, dat de uitspraak heeft bevestigd.

In cassatie heeft X B.V. de uitspraak van het Hof aangevochten. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de betrokken personen niet handelden in de uitoefening van een bedrijf of zelfstandig beroep. Dit oordeel is niet onjuist en kan in cassatie niet verder worden onderzocht. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van X B.V. niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep. Dit arrest is op 1 april 1998 vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 maart 1997 betreffende na te melden haar opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen, het kwijtscheldingsbesluit betreffende de in die naheffingsaanslag begrepen verhoging en de daarbij genomen beschikking inzake heffingsrente.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 31 december 1991 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van f 24.106,-- aan enkelvoudige belasting en premie volksverzekeringen en een verhoging van 100 percent, welke verhoging de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag tot op 50 percent heeft kwijtgescholden. Aan heffingsrente is f 6.151,-- in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente gehandhaafd en de verhoging tot op 25 percent kwijtgescholden. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. In 1990 en 1991 zijn in opdracht van belanghebbende enkele bij haar in eigendom zijnde panden verbouwd. De werkzaamheden werden door een vijftal personen uitgevoerd. Van deze personen was er één vanaf 10 januari 1990 bij de Kamer van Koophandel als ondernemer ingeschreven en één met ingang van 1 maart 1992. Eén van de anderen is per 22 juni 1992 bij de Kamer van Koophandel als ondernemer zowel in- als uitgeschreven. Wekelijks zijn de verrichte werkzaamheden en de verbruikte materialen contant afgerekend, waarbij aan belanghebbende handgeschreven bonnetjes met het aantal gewerkte uren werden uitgereikt. Per gewerkt uur werd een bedrag van f 15,-- dan wel f 17,50 in rekening gebracht, zonder dat daarover BTW werd berekend. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de in 3.1. genoemde personen anders dan in de uitoefening van een bedrijf of zelfstandige uitoefening van een beroep handelden en dat belanghebbende terzake onvoldoende tegenbewijs heeft geleverd. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, als berustend op de aan het Hof voorbehouden waardering van de feiten en omstandigheden, in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. De klachten falen derhalve in zoverre. 3.3. De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 1 april 1998 vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.