gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 februari 1997 betreffende de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 52.464,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. In de periode van 16 april 1993 tot en met 31 december 1993 was belanghebbende als assistent- geneeskundige in opleiding voor het specialisme pathologie in dienstbetrekking werkzaam bij het A Ziekenhuis te Q. Voor die werkzaamheden ontving hij loon ten bedrage van f 43.299,--. Als buitengewone lasten (uitgaven terzake van de opleiding of studie van een beroep) heeft belanghebbende bij zijn aangifte een bedrag van f 6.863,-- (f 7.663,-- verminderd met de wettelijke drempel van f 800,--) op zijn inkomen in vermindering gebracht. Daartoe behoren een bedrag van f 1.662,-- (f 2.646,-- aan reiskosten boven de 10 km tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling verminderd met de voor deze kosten van zijn werkgever ontvangen vergoeding van f 984,--) en een bedrag van f 1.518,-- aan reiskosten ten behoeve van refereeravonden en vergaderingen, afschrijving bibliotheek, aanschaf studieboeken en contributies (hierna tezamen aangeduid als: overige kosten). 3.2. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag de bedragen van f 1.662.-- en f 1.518,-- niet als studiekosten aanvaard en terzake uitsluitend voor de reiskosten woon-werkverkeer een bedrag van f 255,-- naast het arbeidskostenforfait als aftrekbare kosten in aftrek toegelaten. Dit bedrag is berekend door de vergoeding van f 984,-- in mindering te brengen op het ingevolge artikel 36, lid 2, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) met inachtneming van de daarbij aangegeven normering aftrekbare bedrag. 3.3. Belanghebbende nam in zijn aangiftebiljet, tijdens de bezwaarfase en tijdens de procedure voor het Hof het standpunt in dat de reiskosten en de overige kosten gekwalificeerd dienden te worden als studiekosten in de zin van artikel 46, lid 1, letter c, van de Wet en op grond van die bepaling voor aftrek in aanmerking behoorden te worden genomen. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak voor het Hof heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat deze kosten op grond van een redelijke wetstoepassing zowel als aftrekbare kosten op grond van artikel 35, van de Wet, als - voorzover deze kosten niet als aftrekbare kosten in aanmerking kunnen worden genomen - als buitengewone lasten op grond van artikel 46, van de Wet, in aanmerking moeten worden genomen. 3.4. Het Hof heeft zowel de reiskosten als de overige kosten (uitsluitend) aangemerkt als aftrekbare kosten en dienovereenkomstig zich verenigd met de berekening van de aanslag door de Inspecteur. 3.5. Hiertegen komt het cassatiemiddel terecht op (zie het arrest van de Hoge Raad van 6 november 1996, nr. 31551, BNB 1996/416). 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De reiskosten voor woon-werkverkeer die nog niet op grond van artikel 35 in verbinding met artikel 36, lid 2, letter a, van de Wet in aftrek zijn gebracht - dat wil zeggen een bedrag groot f 1.407,-- - moeten als buitengewone lasten in mindering worden gebracht op het belastbare inkomen. Nu de overige kosten geheel in het arbeidskostenforfait vallen, kunnen zij niet meer als buitengewone lasten in aanmerking worden genomen.
4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur; - vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 51.057,--; - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 355,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 355,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 75,--, derhalve in totaal f 390,--.
Dit arrest is op 1 april 1998 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.