gewezen op het beroep in cassatie van het Stadsgewest 's-Hertogenbosch te 's-Hertogenbosch tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 juni 1996 betreffende het bedrag dat door hem als omzetbelasting op aangifte is voldaan over het tijdvak van mei 1993.
1. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof 2. Belanghebbende heeft over voormeld tijdvak op aangifte voldaan een bedrag van f 86.283,-- aan omzetbelasting. Het heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt bij de Inspecteur en verzocht om teruggaaf van een bedrag van 3. f 14,--, waarna de Inspecteur bij uitspraak heeft besloten geen teruggaaf te verlenen. 4. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
5. 2. Geding in cassatie 6. Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 7. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
8. 3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.9. 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: 3.10. Belanghebbende is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, lid 1, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, ingesteld door de gemeente 's-Hertogenbosch en enkele andere gemeenten. Als zodanig vervult belanghebbende verschillende taken ten behoeve van de betrokken gemeenten, waaronder het overnemen van de door de gemeenten ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen, met inbegrip van het door de gemeenten afzonderlijk ingezamelde groente-, fruit- en tuinafval (hierna: GFT-afval). Belanghebbende heeft speciale zogenoemde GFT-containers aangeschaft en deze geplaatst bij de in de gemeenten gelegen percelen van particuliere huishoudens. Hiervoor heeft belanghebbende geen vergoeding van de gemeenten bedongen of ontvangen. 3.11. De gemeenten zamelen eens per twee weken het GFT-afval in bij percelen van particuliere huishoudens; in de tussenliggende weken zamelen zij de andere van huishoudelijk afval deel uitmakende bestanddelen in. Dit laatste geschiedt met behulp van door de gemeenten aangeschafte en aan de huishoudens ter beschikking gestelde zwarte of grijze containers, dan wel met gebruik van de door de huishoudens aangeschafte vuilniszakken. 3.12. Belanghebbende laat het door de gemeenten ingezamelde GFT-afval ad omstreeks 25.000 ton per jaar tegen een prijs van ongeveer f 90,-- per ton door een particulier bedrijf verwerken tot compost. De aldus verkregen compost verkoopt en levert belanghebbende aan derden tegen een prijs van circa f 2,-- per ton. De door belanghebbende ter zake van de levering van compost ontvangen vergoedingen belopen in totaal enkele duizenden guldens per jaar. Ten behoeve van het zich ontdoen van de door de gemeenten ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen ontvangt belanghebbende van de gemeenten een bedrag van f 80,-- á f 90,-- per ton; er is een, zij het betrekkelijk gering, verschil tussen het bedrag dat belanghebbende ontvangt per ton GFT-afval en het bedrag dat hij ontvangt per ton andere huishoudelijke afvalstoffen. 3.13. Ter bestrijding van de voor hen aan de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen verbonden kosten hebbende gemeenten een heffing ingesteld als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
3.14. 3.2. Aan belanghebbende is in de maand mei 1993 ter zake van de aanschaf van een GFT-container een bedrag aan omzetbelasting in rekening gebracht. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbende dit bedrag op de voet van artikel 15, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek kon brengen.
3.15. 3.3. Het Hof heeft, voorzover in cassatie van belang, geoordeeld dat belanghebbende tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de onderhavige GFT-container heeft aangeschaft met het oog op het tot compost laten verwerken en als zodanig verkopen van het met deze container afzonderlijk in te zamelen GFT-afval en ni et ten einde de desbetreffende gemeente in staat te stellen te voldoen aan de voor deze gelet op het Besluit groente-, fruit- en tuinafval van 6 april 1993 (Stb. 226) met bijbehorende nota van toelichting met ingang van 1 januari 1994 te verwachten wettelijke verplichting tot het afzonderlijk inzamelen van GFT- afval. 3.16. Dit oordeel is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. 17. Middel 3 faalt derhalve. Dit door middel 3 bestreden oordeel kan 's Hofs beslissing zelfstandig dragen, zodat de overige middelen geen behandeling behoeven.
18. 4. Proceskosten 19. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
20. 5. Beslissing 21. De Hoge Raad verwerpt het beroep.
22. Dit arrest is op 15 april 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren De Moor, Van der Putt-Lauwers, Meij en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.